Helga heet ze, Helga van Swieten. En al snel begrijpen we allebei dat degene die zij ‘mijn vriend’ noemt dezelfde is als de man die zich in mijn nabijheid Jos noemt. Ook zij heeft hem via een datingsite leren kennen. En ook zij woont nogal afgelegen. Ik vertel haar over het dreigbriefje en het bezoek van Dianne. ‘En haar man, Guus, stond net bij mij voor de deur. Het briefje bleek van hem afkomstig.’ Helga heeft geluisterd zonder me te onderbreken en zegt dan: ‘Ik nam net zo geïrriteerd op, omdat ik de afgelopen dagen een paar keer ben gebeld door iemand die de verbinding verbrak nadat ik mijn naam had gezegd.’ Ik moet even nadenken en zeg dan: ‘Helga, ik denk dat J… hij er een aantal agenda’s op na houdt. Ik snap er helemaal niets meer van.’ Zij vraagt wat ik wil gaan doen en ik zeg in alle eerlijkheid dat ik geen idee heb.
Er zijn een paar weken voorbijgegaan waarin de gedachte aan het telefoongesprek met Helga me maar niet wilde loslaten. Bovendien belde Dianne om te vertellen dat Guus aangifte gedaan heeft. ‘De politie wil ook graag met jou praten,’ zei ze. ‘Maar ik heb de politie niets te vertellen,’ antwoordde ik naar waarheid. ‘Jos heeft me niet slecht behandeld, me niet financieel benadeeld. Hij is alleen maar op raadselachtige wijze verdwenen toen ik niet naar een vakantiehuisje wilde verkassen.’ ‘Rechercheur Van Hees wil je toch graag spreken,’ beweerde Dianne.
‘Kom,’ zeg ik na het ontbijt tegen Biko, ‘dan gaan we naar buiten.’ Hij staat al kwispelend bij de voordeur, terwijl ik mijn jas nog moet aantrekken. Even later lopen we samen over de dijk. Het is koud, de rivier van een loodgrijs dat past bij mijn humeur. Ik denk opnieuw aan Eric en in tweede instantie aan Jos. Ik besef hoe verdrietig ik lang geweest ben om het verlies van mijn man, terwijl het verdwijnen van Jos me vooral intrigeert. En waar ik Eric zo erg miste dat het pijn deed, heeft wat ik met Jos had te kort geduurd om van een enorm gemis te spreken. Wat overheerst is een willen weten wat hem beweegt.
Op de terugweg snijdt de wind in mijn gezicht. Mijn oren doen pijn en ik duik wat dieper weg in mijn jas. In de verte nadert een auto; ik blijf even staan en zie dat hij het pad naar mijn huis op draait. ‘Oen,’ mopper ik op mezelf; ik ben compleet vergeten dat ik met rechercheur Van Hees heb afgesproken. Nog een geluk dat het zo koud is; bij hogere temperaturen duren mijn ochtendwandelingen met Biko soms wel een uur. Ik wil Biko aanlijnen, maar die rent bij me vandaan, de bezoeker achterna. Ik versnel mijn pas en zie dat een blonde man op mijn erf uitstapt en zich naar Biko draait die luid blaffend op hem afrent. De man deinst even achteruit en steekt dan zijn hand uit naar de hondenkop. Biko houdt onmiddellijk op met blaffen en laat zich aanhalen. Even later voeg ik me bij hen. ‘Esther van Mill?’ vraagt de man vriendelijk en zonder mijn antwoord af te wachten zegt hij: ‘Ik ben Ralph van Hees, rechercheur en belast met het politieonderzoek naar ehm … jouw vriend.’ Hij toont me zijn legitimatiebewijs, een pasje waarop het politielogo is afgedrukt. Ik kijk van het geplastificeerde kaartje naar zijn gezicht en weer terug. ‘Ik weet niet of ik Jos nog ‘mijn vriend’ moet noemen,’ zeg ik met een stem die raar kraakt.
We zijn tegenover elkaar aan de keukentafel gaan zitten. De rechercheur slaat een koekje af, neemt een slok van zijn cappuccino – het schuim laat een kinderlijk melksnorretje achter. Ik vertel hem hoe ik Jos heb leren kennen, over zijn mysterieuze gedrag en het zo raadselachtige, plotselinge vertrek. Van Hees knikt, maakt af en toe een notitie en zodra ik mijn verhaal gedaan heb, zegt hij: ‘In de afgelopen twee jaar werd regelmatig aangifte gedaan tegen ene Jan van Velzen. Overigens ontdekten we al snel dat dat niet zijn echte naam is, maar Jochem van Manen. Hij handelde namens allerlei opdrachtgevers in aandelen; dat was althans wat hij hen wilde doen geloven. Nadat ze geld naar hem hadden overgemaakt, leek hij van de aardbodem te verdwijnen. Wij konden hem lang niet vinden. En om heel eerlijk te zijn loopt het spoor naar hem ook nu weer dood.’ Hij laat een dramatische stilte vallen, waarin ik mijn hart hoor bonzen. Het voelt alsof ik in een spannende tv-serie beland ben.
Ik besef opeens dat mijn blik is afgedwaald naar het raam en kijk Van Hees snel weer aan. ‘Hoe kan hij zo lang onvindbaar blijven?’ wil ik weten. Hij kijkt ernstig als hij vervolgt: ‘Hij is steeds iedereen te slim af. Hij heeft geen vaste verblijfplaats en … uhm …’ Opnieuw een pauze en dan zegt hij: ‘Hij verschuilt zich bij alleenstaande vrouwen die, net als jij, op afgelegen plaatsen wonen.’ Ik knipper met mijn ogen, vraag: ‘Hebben jullie Helga van Swieten gesproken?’ Hij knikt: ‘Ja, en niet alleen haar, maar nog een vrouw die hij via een datingsite gevonden had en met wie hij zogenaamd een relatie had.’ Er vallen een paar puzzelstukjes op hun plaats: nu pas begrijp ik waarom Jos mij nooit bij hem uitnodigde. Hij had geen thuis, verbleef beurtelings bij mij en twee andere vrouwen. Van Hees schraapt zijn keel en gaat dan verder: ‘Maar je zei net dat je geen idee hebt waar hij is?’ Ik kijk hem recht aan als ik antwoord: ‘Nee, echt niet. Ik heb kort na zijn vertrek nog een keer telefonisch contact met hem gehad. Hij zei dat hij in het buitenland was, maar ik was zo ondersteboven van zijn plotselinge vertrek dat ik niet eens heb gevraagd waar precies.’
Nadat de rechercheur vertrokken is, ga ik naar de dijk. ‘Biko, blijf!’ roep ik streng tegen mijn hond, zodra hij in de gaten heeft dat ik naar buiten ga. Even later laat ik me op een bankje bij het water zakken. Het waait nog onverminderd hard. Plotseling trilt mijn jaszak. Blijkbaar heb ik mijn telefoon daar na de wandeling in laten zitten. Ik haal hem tevoorschijn en zie een onbekend nummer op het schermpje. ‘Hallo,’ zeg ik alleen maar, nadat ik heb opgenomen. ‘Esther?’ vraagt een mij bekende stem. ‘Ja, Jochem, met Esther,’ zeg ik ferm. ‘Wat … hè? Esther, ik …’ Ik moet erg mijn best doen om mijn stem vast te laten klinken en ga verder: ‘Het spel is uit.’ ‘Ik weet werkelijk niet waarover je het hebt,’ stamelt hij en er vlamt plotseling medelijden in me op. Wat voor een leven heeft deze man? Een bestaan van aaneengeregen leugens, bedrog en voortdurend op de vlucht zijn. Ik begrijp niet wat hem hiertoe gebracht heeft, maar dat hoeft ook niet meer. ‘Het had zo mooi kunnen zijn, maar jij hebt keuzes gemaakt die ik nooit zal snappen,’ vervolg ik zacht. Hij reageert niet, waarop ik smeek: ‘Geef jezelf aan. Dit kan zo niet langer.’ We zwijgen allebei lang. Ik hoor hem zuchten, aarzelen, en dan zegt hij bijna onhoorbaar en met een stem die ik nauwelijks herken: ‘Misschien moet ik dat maar doen. Sorry. Dag lieve Esther.’ Daarna hangt hij op. Minutenlang staar ik naar het scherm van mijn telefoon en wanneer ik opkijk zie ik door een waas van tranen hoe het water dat vanochtend nog loodgrijs was, is veranderd in een prachtige kleur blauw. Staalblauw. ‘Dag Jos,’ fluister ik.
Zo wow dat knalt er in zeg. Pracht delen zijn het en vooral het eind hakt er goed in.
Toppie gedaan!
Bedankt voor het lezen, je fijne reacties en complimenten. Zeer gewaardeerd 🙂