We zijn op de bank gaan zitten. Niet dicht bij elkaar, zoals gebruikelijk, maar hij in de ene hoek en ik in de andere. Na zijn ‘we moeten praten’ is de sfeer omgeslagen. Nors kijkt hij naar me; alsof ik hem iets heb aangedaan. ‘Nou …’ begin ik, ‘waarover wilde je het hebben?’ Zijn blik verzacht iets, waarna hij zegt dat het misschien beter is dat ik een tijdje in een vakantiehuisje ga wonen. ‘Hoezo?’ vlieg ik op. ‘Vanwege dat briefje, dat dreigement,’ zegt hij gedecideerd. Ik begrijp er niets van. Hoezo ben ik in gevaar, terwijl ik niet eens weet wie Jan is? Jos gaat verder: ‘Ik denk dat je beter tijdelijk ergens anders kunt gaan wonen. Ik heb vanmiddag al een vakantiehuisje gevonden. Je kunt alleen Biko niet meenemen.’ Mijn ogen vallen bijna uit hun kassen. ‘Ben je helemaal gek geworden?’ breng ik uit. ‘Geen haar op mijn hoofd die eraan denkt om dit huis te verlaten, laat staan zonder mijn hond!’ Jos’ gezicht loopt rood aan. En dan begint hij tegen me te schreeuwen dat ik niet zo eigengereid moet zijn, dat ik hem moet vertrouwen, dat hij niet kan instaan voor mijn veiligheid. ‘En als je hier blijft, dan … dan …’ besluit hij. ‘Dan wát?’ spuug ik uit. Hij geeft geen antwoord en we kijken elkaar een tijdlang boos aan, in absolute stilte.
Biko legt zijn kop op mijn been en piept zachtjes. ‘Ik moet hem nog even uitlaten,’ zeg ik tegen Jos. Hij haalt zijn schouders op en antwoordt: ‘Laat hem maar gewoon naar buiten. Het lijkt me beter dat jij binnenblijft.’ Een kille woede maakt zich van mij meester. Wie denkt Jos dat hij is? Ik laat me toch zeker de wet niet door hem voorschrijven? Zonder iets te zeggen loop ik naar de gang, pak Biko’s riem en maak die vast aan zijn halsband. Ik heb mijn hand al bij de voordeur als Jos opeens in de gang staat. ‘Eigenwijs?’ vraagt hij op dreigende toon. ‘Ja,’ zeg ik alleen maar, waarna ik met Biko het duister in stap.
Ik loop over de dijk. Het is koud en heel helder. De maan is vol en hangt zwaar boven de rivier. Lopen wil ik, alleen maar lopen. En nadenken over wat er vanavond is gezegd en verzwegen. Ik voel me zo machteloos: Eric was altijd een open boek; ik wist hoe hij dacht, wat hij voelde. Jos daarentegen is zo gesloten als wat. Na tien minuten wandelen langs het water weet ik het opeens: ik moet naar huis, moet van Jos eisen dat hij openheid van zaken geeft. Ik ben het mysterieuze gedrag meer dan beu. En als ik gevaar loop, wil ik weten waarom, moet hij me vertellen hoe ik me ertegen kan wapenen. Resoluut draai ik me om. Biko kijkt op, lijkt verrast dat we nu al omkeren.
Hoe dichter ik bij huis kom, hoe ongemakkelijker ik me ga voelen. Wat ga ik Jos vragen? En zal hij me eerlijk antwoorden? Ik ga langzamer lopen. Van een afstandje ziet het huis er uitnodigend uit, ondanks de gesloten gordijnen. Hoe haalt Jos het in zijn hoofd om mij te vragen mijn veilige haven te verlaten, ergens in een troosteloos vakantiepark te gaan zitten. Zónder Biko! Voor ik de deur opendoe, zucht ik een keer diep. Daarna stap ik de gang in, maak Biko’s riem los en roep: ‘Ik ben er weer!’ Er komt geen antwoord. Ik loop naar de woonkamer in de verwachting Jos op de bank aan te treffen en bereid me alvast voor op een nieuwe woede-uitbarsting. Er is niemand.
Verdwaasd kijk ik de kamer rond. Is hij naar boven gegaan en al in slaap gevallen? Zo lang ben ik toch niet weggeweest? Ik loop de trap op, kijk in mijn slaapkamer, maar ook daar is Jos niet. Peinzend ga ik weer naar beneden. In de keuken is het nog een bende; het gebroken glas ligt, half in de theedoek gevouwen, nog links van de gootsteen. Aan de rechterkant staat de vaat die nog niet gedaan is en in het afwaswater dobbert een sponsje. Mijn ogen gaan van het aanrecht naar de keukentafel en daar ligt een opgevouwen papier dat me niet eerder is opgevallen.
Zoals jij schrijft loopt mijn smoelkleur paars aan van zo’n eigengereid figuur. En dan dat briefje? Ik zou het verrekken om open te maken.
Wat ik maar wil zeggen …: Benieuwd naar het vervolg. 😉
Haha, Peter, wat een mooie reactie weer. Ik ben bezig met deel 5 😁