Over wat nog niet is

Sinds ik schreef dat mijn dochter van plan was om te emigreren, krijgt ze regelmatig de vraag: ‘Zit jij niet in het buitenland?’ Ze schudt dan haar hoofd en zegt dat de plannen gewijzigd zijn. Toch blijft dat buitenland trekken, niet omdat ze een hekel heeft aan Nederland, maar onder meer vanwege haar fascinatie voor de gebeurtenissen in het eerste kwart van de twintigste eeuw, meer in het bijzonder voor de Eerste Wereldoorlog. Ieper speelde een belangrijke rol in die oorlog. Ruim een eeuw later houdt die stad de herinnering eraan levend door middel van herdenkingen en educatie. Charlotte droomt ervan om iets op dat vlak te gaan doen; ze heeft zich tijdens haar master ‘tourism & culture’ niet voor niets gespecialiseerd in herinneringstoerisme. Ieper stal haar hart tijdens ons eerste bezoek aan die stad. Daarna is ze er nog twee keer geweest.

Dan vindt ze opeens een vacature in het Yper Museum. Hoewel ze het liefst in het aanpalende In Flanders Fields Museum zou werken, besluit ze toch te solliciteren. Een examen maakt deel uit van de sollicitatieprocedure en ze wordt op basis van haar sollicitatiebrief uitgenodigd daaraan deel te nemen. Het vindt plaats op de avond voorafgaand aan haar verjaardag. Omdat ze moet overnachten in Ieper (zie om 21.30 uur maar weer eens met het openbaar vervoer in Velp te komen vanuit het zuiden van Vlaanderen) besluit ik met haar mee te gaan. ‘Zullen we oma ook vragen?’ stelt ze voor. Die is enorm enthousiast: ze heeft al zoveel verhalen over Ieper gehoord en is er benieuwd naar.

Zo rijden we Ieper binnen op een regenachtige junimiddag. Na een paar inderhaast gesmeerde boterhammen verorberd te hebben, vertrekt Charlotte naar de examenlocatie en lopen mijn moeder en ik het centrum in. De kinderkopjes zijn natgeregend, wat ons tempo behoorlijk vertraagt. Ik moet er niet aan denken dat mijn moeder uitglijdt. Na een heerlijke maaltijd bij Les Halles gaan we naar de Menenpoort, waar zich al een enorme mensenmassa verzameld heeft voor The Last Post. Mijn moeder kijkt omhoog naar al die namen van slachtoffers die nooit geïdentificeerd zijn. Onder de indruk van de herdenkingsplechtigheid lopen we daarna – nog steeds heel rustig – terug naar ons appartement. Rond kwart over negen is ook Charlotte er weer. Ze schudt haar hoofd: ‘Die baan kan ik wel vergeten,’ zegt ze, ‘dat examen was voor iemand die hier niet uit de regio komt niet te doen.’

Na het ontbijt (taart!) vouw ik de uit Velp meegebrachte slingers weer op en pakken we onze spullen in. Voordat we aan de terugreis beginnen, maken we eerst nog een rondje door de stad. Charlotte vertelt over de bezienswaardigheden en de historie en haar oma hangt aan haar lippen. Tegen de middag stappen we weer in de auto. Het is inmiddels traditie: zijn we in Ieper, dan gaan we ook naar Artillery Wood, de laatste rustplaats van Francis Ledwidge. Nadat we zijn graf bezocht hebben, gaan we naar het even verderop gelegen monument voor Ledwidge. Hoewel mijn dochter het gedicht op de gedenkplaat uit haar hoofd kent, ik het al vele malen gelezen heb en mijn moeder nog nooit, ontroert ‘Soliloquy’ ons alle drie. ‘Ik vind het zo bijzonder dat ik met jullie mee mocht, dat jullie dit allemaal met me wilden delen,’ verzucht mijn moeder. Dankbaar kijk ik haar en mijn jarige dochter na, terwijl ze samen naar de auto lopen. Ik vind het bijzonder dat je mee kon en wilde, mam, denk ik. Dit reisje had ik voor geen goud willen missen; het is jammer dat het Charlotte geen baan gaat opleveren, maar deze onvergetelijke paar dagen neemt niemand ons meer af. En die droombaan in Ieper of wie weet in een andere buitenlandse plaats komt er vast. Mocht iemand haar vragen: ‘Zit jij niet in het buitenland?’ dan hoop ik dat ze glimlachend zegt: ‘Nog niet.’

Soliloquy

When I was young I had a care 
Lest I should cheat me of my share
Of that which makes it sweet to strive
For life, and dying still survive,
A name in sunshine written higher
Than lark or poet dare aspire.

But I grew weary doing well.
Besides, ’twas sweeter in that hell,
Down with the loud banditti people
Who robbed the orchards, climbed the steeple
For jackdaws’ eyes and made the cock
Crow ere ’twas daylight on the clock.
I was so very bad the neighbours
Spoke of me at their daily labours.

And now I’m drinking wine in France,
The helpless child of circumstance.
To-morrow will be loud with war,
How will I be accounted for?

It is too late now to retrieve
A fallen dream, too late to grieve
A name unmade, but not too late
To thank the gods for what is great;
A keen-edged sword, a soldier’s heart,
Is greater than a poet’s art.
And greater than a poet’s fame
A little grave that has no name. 

Francis Ledwidge

2 gedachten over “Over wat nog niet is”

  1. Een leuk gezellig reisverslag maar ook sneu dat Charlotte die baan niet kreeg. En dan die laatste regel van dat gedicht … (slik)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.