Zestien ben ik en ik heb een zaterdagbaantje bij een gezin dat een woonboerderij in het midden van nergens bewoont. Vanochtend werd ik begroet door de immer hard blaffende herdershond wiens actieradius zo groot is als zijn ketting toelaat. Hij boezemt me geen angst in; ik zou ook zo tekeergaan als mijn vrijheid zo ingeperkt werd. Ik ben onderweg naar de paardenstal om een bezem te gaan halen, als een van de katten me passeert. Het is een prachtig beest met een dikke, donkergrijze vacht en felblauwe ogen die dwars door je heen kunnen kijken. Nu echter, keurt hij me geen blik waardig. Ik open de staldeur en zet mijn linkervoet op de mat erachter. Er kraakt iets onder mijn hagelwitte gymschoen. Ik kijk naar beneden en zie tot mijn ontsteltenis dat er rode vlekjes op het witte canvas zitten. En erger … onder de schoenzool vandaan piept een staartje! Ik ben op een door een van de katten achtergelaten dode muis gaan staan!