Niet meer van jou (2) – slot

Liz_© Charlotte

Proloog

Enkele maanden geleden begon ik met het eerste deel van ‘Niet meer van jou’. Nu is het tijd voor deel 2. Wil je weten wat er aan dit tweede deel voorafging? Dat lees je hier. Heb je deel 1 al gelezen? Lees dan hier deel 2.

X

 

Nu we hier een maand of zes wonen, voel ik me zeer op mijn gemak. Ik heb geleerd te houden van de geluiden die bij ons nieuwe thuis horen: de koerende duiven, de trein die voorbij raast, het geklingel van de spoorwegovergang. En ik houd van de groene omgeving, de uitgestrekte bossen en heidevelden op fietsafstand. Ik heb het naar mijn zin op mijn werk en een bescheiden kennissenkring opgebouwd. Kiki voelt zich hier beduidend minder thuis dan ik. Ze ziet de voordelen wel van het wonen in een rustiger, en vooral groenere omgeving, maar de overgang van basisschoolleerling in de Randstad naar middelbare scholier in de provincie is groter en veel ingewikkelder dan ze zich had voorgesteld. Kiki is een buitenstaander, een bijna exotisch wezen met een licht Rotterdamse tongval. Qua kleding en haardracht wijkt ze niet af van de gemiddelde medeleerling, maar toch is ze anders dan alle anderen en dat maakt het wortelen lastig. Het voortdurend moeten herhalen dat haar ouders gescheiden zijn en dat ze nauwelijks contact heeft met haar vader, maakt haar leven er ook niet gemakkelijker op.

Aan mijn nieuwe – en tegelijkertijd oude – achternaam ben ik helemaal gewend geraakt, net zoals aan het woord ‘ex’. Noemde ik Jan voorheen nog wel eens per ongeluk ‘mijn man’, die vergissing bega ik sinds tijden niet meer. Omdat ik verplicht ben hem op de hoogte te houden van hoe het met onze dochter gaat, stuur ik Jan zo nu en dan een kort mailtje. Antwoord daarop volgt vaak pas na een week en zijn berichten bevatten doorgaans niet meer dan wat gemeenplaatsen en pogingen om zijn geluk in mijn gezicht te smeren. Zo ook in het berichtje dat ik vanmiddag ontvang in antwoord op mijn meest recente mail. ‘We gaan over een paar maanden trouwen,’ schrijft hij. We gaan trouwen, denk ik om vervolgens te beseffen dat het niet eens dat trouwen is, wat me zo dwarszit. Het is vooral het feit dat het woord ‘ik’ volkomen uit zijn vocabulaire verdwenen is. Hij is tegenwoordig standaard ‘wij’. En dat schrijnt. Anderhalf jaar na de scheiding, ben ik nog steeds ‘ik’. Toe  aan ‘wij’ ben ik voorlopig nog niet, want daarvoor heeft Jan te diepe voren in mijn ziel getrokken en mijn vertrouwen in mannen volkomen kapotgemaakt. ‘Ik word ook gewoon niet verliefd,’ zei ik laatst tegen een vriendin. Zij moest daar een beetje om lachen en stelde me gerust. ‘Er komt heus wel weer iemand voorbij,’ beloofde ze me.

Het is meivakantie en Kiki en ik logeren in een Twentse boerderij. De eerste avond zitten we samen op het terras. Op het aangrenzende grasveld is een man aan het voetballen met zijn kinderen. Hij is groter, breder en ook wat steviger dan Jan. Bovendien heeft hij donkere haren en ogen; in niets lijkt hij op mijn ex-echtgenoot. Hij is leuk met zijn kinderen die hem het ontbreken van enig voetbaltalent luidkeels inpeperen. Hij zit er niet mee, lacht en geeft de bal nog maar eens een trap. De slipper die net nog aan zijn rechtervoet zat, belandt met een plof vlak bij ons tafeltje.Zijn eigenaar komt op een drafje naar ons toe, grijnzend. ‘Hoi, ik ben Hans,’ zegt hij, bukkend om zijn slipper op te rapen. Zodra hij die weer aan zijn voet geschoven heeft, steekt hij zijn hand naar me uit. Ik neem hem aan en voel iets vonken in mijn binnenste. Tot mijn ergernis merk ik dat ik begin te blozen. Hans doet net alsof hij niets gemerkt heeft en stelt zich voor aan Kiki. Dan draait hij zich weer naar mij toe. ‘Ik maak even dit potje af en dan ga ik koffie zetten. Wil jij ook?’ Ik knik, schraap mijn keel en zeg: ‘Ja, lekker.’ De koffie is op, Kiki ligt te slapen en ook Hans’ kinderen zijn onder zeil. Hans heeft een fles wijn opengemaakt en die is inmiddels al meer dan half leeg. ‘Wil je nog een glaasje?’ vraagt hij. ‘Graag,’ glimlach ik, want hoewel ik eigenlijk meer dan genoeg gedronken heb, voel ik nog niet de geringste behoefte om te gaan slapen. Voor het eerst in lange tijd zit ik te praten met een man die geen collega, baas, familie, ex of vriend van me is. Een man, bovendien, die een gevoel in me losmaakt dat ik lang niet meer gehad heb. Ik geloof niet in liefde op het eerste gezicht, maar ik vind deze goedlachse veertiger wel leuk. Erg leuk. En hij mij ook, concludeer ik op basis van de steelse blikken die hij me voortdurend toewerpt. ‘Ben je al lang gescheiden?’ haalt hij mij plotseling uit mijn overpeinzingen. ‘Bijna twee jaar,’ antwoord ik naar waarheid, ‘en jij?’ ‘Tien maanden,’ zegt hij. Mijn hart slaat op hol en vervolgens af, wanneer hij eraan toevoegt: ‘Maar ik vond het niks, dat alleen zijn. Sinds twee maanden heb ik weer een vriendin. Ze kon geen vrij krijgen, anders was ze met mij en de kinderen meegekomen.’

XI

Hans blijft na die korte vakantie nog een tijdje door mijn gedachten dwalen. Zodra ik constateer dat ik allerlei romantische scenario’s aan het verzinnen ben, besef ik dat ik het nog kan: verliefd worden. Dat het onderwerp van mijn affectie onbereikbaar is en zal blijven, geeft mijn bijna puberale gevoelens iets bitterzoets. Toch ben ik blij dat ik nog gevoelens voor een man blijk te kunnen hebben. Hoewel ik vaak geroepen heb dat ik geen man meer nodig heb, vind ik het vooruitzicht nooit meer een relatie te zullen hebben behoorlijk deprimerend. Wanneer ik een paar maanden later doorheb dat Hans niet zal bellen (hij heeft mijn nummer niet eens) en dat ik hem ook niet spontaan tegen zal komen, stop ik de herinnering aan hem weg. Om te bewaren en te koesteren. En ik schrijf me in op een datingsite. Aarzelend en zeer gespannen, want na een relatie van negentien jaar ben ik vergeten hoe dat ook alweer moet: daten. Ik betreed een wereld waarin ik niet alleen moet omschrijven hoe geweldig, sexy, lief, uitdagend, zelfstandig, ondernemend en slim ik ben, maar ook wat ik zoek in een partner. Het blijkt een bijna onmogelijke opgave om dat laatste te verwoorden, maar het is vooral de omschrijving van mezelf die me slapeloze nachten bezorgt. Het duurt echter niet lang voor ik besef dat een foto voor de meeste mannen een stuk interessanter is dan een ‘uitgebreid informatiepakket’.De eerste contactverzoeken komen pas binnen, nadat de site mijn profielfoto heeft goedgekeurd. Toch laat een eerste, serieuze date langer op zich wachten dan ik had gehoopt.

Net voor de zomervakantie ontvang ik een mailtje van Jan. Hij wil weten of Kiki binnenkort met hem wil gaan lunchen. Wanneer ik haar zijn verzoek voorleg, haalt ze haar schouders op, maar uiteindelijk gaat ze toch op de uitnodiging in. Een week later steek ik met Kiki over naar het plein bij V&D. Jan is er al, ijsbeert er nerveus over de natte stoeptegels. We komen blijkbaar uit een andere richting dan hij had verwacht, want hij schrikt als ik zijn naam roep. Nadat we elkaar begroet hebben, vraagt Jan of ik zin heb om mee te gaan, hoewel ik had gezegd dat ik dat niet zou doen. Ik kijk naar Kiki. ‘Ja, mam,’ smeekt ze bijna en ik knik: ‘Goed dan’. We hebben een plekje gezocht in een brasserie en zitten onwennig bij elkaar. Ik heb me voorgenomen zo min mogelijk aan het gesprek tussen vader en dochter deel te nemen, maar het lukt Jan niet om een gesprek met Kiki op gang te krijgen. Het is verbijsterend dat de wankele touwbrug over de kloof die hen scheidt in de loop der tijd alleen maar gammeler is geworden. Koortsachtig heb ik gezocht naar een manier om die brug te renoveren, maar nu de stilte kolkend tussen hen in hangt, weet ik dat ik gefaald heb. Ik hoor mezelf over koetjes en kalfjes praten, zorgvuldig pijnlijke onderwerpen vermijdend. Ondertussen speelt Jan voortdurend met zijn trouwring. Ik verplaats mijn blik naar het beige shirt dat hij op zijn eveneens beige broek draagt. De kleur van zijn kleding lijkt sprekend op die van zijn huid en haren. Ik zag hem graag in antraciet, gecombineerd met sprekende kleuren. In zijn zandkleurige verpakking van vandaag, lijkt hij niet meer op de man van wie ik gehouden heb en oefent hij geen enkele aantrekkingskracht meer op me uit. Na een uur dat veel langer lijkt te hebben geduurd dan zestig minuten, valt het gesprek voor de zoveelste keer stil. Kiki vangt mijn blik en ik opper voorzichtig dat het misschien mooi geweest is voor deze keer. Zij lijkt opgelucht, Jan eveneens. En als ik heel eerlijk ben, ben ik ook blij dat we deze ingewikkelde lunchafspraak achter de rug hebben. Iets nieuws heeft deze lunch me niet gebracht. Bevestiging wel, op vele fronten.

Dan heb ik zomaar opeens mijn eerste date. Met Pierre. Hij is verre van zandkleurig, zie ik zodra hij uit zijn auto stapt. Bijna zwarte krullen heeft hij, met een vleugje grijs en koffiebruine ogen die lachen, voortdurend lachen. We dwalen urenlang over de heide terwijl hij vertelt over zijn dochter en ik over de mijne. En ja, ook onze exen bespreken we. Hij is nog niet zo lang gescheiden. ‘Nou ja, uit elkaar,’ zegt hij, ‘want we waren niet getrouwd.’ Ik merk dat ik steeds dichter bij hem ben gaan lopen. Wat Hans bij mij opriep, doet Pierre ook, maar dan in nog heftiger mate. Mijn fantasie dreigt volkomen op hol te slaan. Nu al. En dan vraagt hij: ‘Wat zou jij doen als jouw ex opeens weer op de stoep zou staan?’ ‘Hem lekker laten staan,’ grinnik ik, ‘en wat zou jij doen?’ Ik kijk opzij en zie dat hij diep nadenkt over een antwoord. Hij blijft stil; veel te lang naar mijn zin.

XII

Er is inmiddels een flink aantal maanden verstreken sinds mijn date met Pierre. Hij gaf uiteindelijk toe dat hij zijn ex onmiddellijk weer in zijn huis en zijn leven zou toelaten. En dat betekende dat ik hem aan het eind van de middag vaarwel kuste. Het leek me nutteloos het gevecht om zijn hart te leveren, in de wetenschap dat het nog aan een andere vrouw toebehoorde. Ik kon op dat moment nog niet weten dat er nog vele potentiële partners zouden volgen die hun trouwring nog maar net – of nog niet eens – afgedaan hadden en nog niet klaar waren voor een nieuwe relatie; hoewel ze dat wel dachten te zijn.

Tegenwoordig weet ik beter en zet ik soms mijn vraagtekens bij het nut van daten via internet. Maar ik heb besloten de handdoek niet te snel in de ring te gooien. Ik blijf mezelf voorhouden dat de man van mijn dromen ergens op me wacht. Op mijn werk word ik soms met mijn zoektocht geplaagd en dat vind ik niet erg. Wat me wel steekt is het advies dat men me voortdurend meent te moeten geven. Het komt steevast van collega’s die er geen idee van hebben hoe het is om als alleenstaande door het leven te gaan. ‘Je bent ook veel te kritisch,’ zegt een collega op een maandagochtend, nadat ik kort verslag heb gedaan van – alweer – een teleurstellende date. Te kritisch, denk ik, ben ik dat? Ik heb geen zin in een man die deuren voor mijn neus dicht laat vallen, in plaats van ze voor me open te houden. Of in een die voortdurend op zijn nagels zit te bijten; zelfs tijdens het eten. Laat staan in een partner die ongegeneerd harde winden laat en over vrouwen praat als ‘lekkere wijven’. Ik haal mijn schouders op, geef geen antwoord en ga aan het werk.

Het nieuwe jaar is nog maar net begonnen als ik door mijn baas word uitgenodigd voor ‘een goed gesprek’. Met een ondefinieerbaar voorgevoel neem ik tegenover hem plaats, waarna hij zegt dat hij slecht nieuws voor me heeft. Ik wist het eigenlijk al wel; veel werk had ik niet te doen, de afgelopen tijd en nu wil het kantoor afscheid van me nemen. ‘Maar ik heb ook goed nieuws, hoor,’ zegt hij in een poging me op te beuren. Ik kijk hem aan, te trots om hem te laten merken hoe buitengewoon ellendig ik me voel. ‘Je bent een sympathiek mens.’ ‘Daar koop ik anders vrij weinig voor,’ pers ik eruit, voordat ik mijn stoel naar achteren schuif. Ik moet hier weg. Weg uit deze ruimte, weg bij deze man die me al anderhalf jaar lang verschrikkelijk aan Jan doet denken. Postuur, haarkleur, gedrag: ze hadden broers kunnen zijn. Hij houdt zijn mond terwijl ik zijn kantoor uit loop. Ik storm de trap op en mijn eigen kantoor in. Twee collega’s staren sprakeloos naar me. In twee zinnen leg ik uit dat ik ontslagen word, daarna grijp ik mijn tas en mijn jas. Even later, op straat, dringt de realiteit pas goed tot me door. Voor het eerst in mijn leven ben ik werkloos. Het voelt raar, maar ik ben er vreemd genoeg niet verdrietig om. Er vreet alleen onrust aan me, want hoe moet het nu verder? In financieel opzicht ben ik niet alleen voor mezelf verantwoordelijk. Ik ben druk op zoek naar werk en, zij het iets minder druk, naar een leuke man.

Maar mijn leven bestaat uit meer dan zoektochten alleen. Kiki kleurt mijn dagen. Net veertien is ze nu en het mooiste, liefste en wonderbaarlijkste op de hele wereld. Haar slechte band met Jan baart me nog steeds zorgen. Ze voelt zich een weggegooid kind en dat breekt mijn hart. Uit alle macht probeer ik te compenseren wat Jan haar niet kan geven: warmte, liefde, aandacht en steun. Maar het voelt alsof ik daarin voortdurend tekortschiet. Onmiddellijk na de scheiding besloot Kiki mijn achternaam te gaan dragen. Nu ik drie jaar lang onafgebroken voor haar gezorgd heb, kan ik naamswijziging voor haar aanvragen. We hebben het er ontelbare keren over gehad. Maar ondanks dat Jans achternaam mooier is dan die van mij, blijft Kiki volhouden dat ze Schaap wil heten, ook officieel. Met Jan praten vind ik nog steeds lastig, zeker in dit geval. Ik doe twee weken over het opstellen van een mail, waarin ik zo tactvol mogelijk uitleg wat er aan de hand is en dat ik zijn toestemming nodig heb om Kiki’s achternaam te laten wijzigen. Die geeft hij zonder aarzelen en hoewel het fijn is dat hij er niet moeilijk over doet, is het ook pijnlijk voor Kiki. ‘Hij vindt het niet eens de moeite om voor me te vechten,’ zegt ze teleurgesteld, als ze zijn antwoord leest. Drie maanden later heet ze ook officieel Schaap van haar achternaam. Samen zitten we naar het Koninklijk Besluit te kijken waarin dat wordt bevestigd. Op de een of andere manier blijft een feestelijk gevoel uit; wat overheerst laat zich het best omschrijven als iets zoetzuurs.

XIII

We zijn onderweg naar mijn moeder: Kiki, Jelle met wie ik sinds kort een relatie heb, en ik. Mijn mobiel rinkelt in mijn tas, die ik voor vertrek in de kofferbak heb gegooid. Zodra we bij mijn moeder zijn, kijk ik wie er gebeld heeft. Jan. En die belt me nooit zomaar, dus moet er iets bijzonders aan de hand zijn. Ik bel hem meteen maar terug en hoor aan zijn stem dat zich een drama voltrokken heeft. ‘Ma is overleden,’ huilt hij. Ik heb het nooit echt met mijn ex-schoonmoeder kunnen vinden, maar heb wel met Jan te doen. Ik weet hoeveel hij van haar hield. En hij was haar oogappel; iets verkeerd doen kon hij in zijn moeders ogen nooit. Kiki heeft ondertussen wel begrepen dat haar vader een sterfgeval meldt. Of het om opa gaat, vraagt ze me geluidloos. Ik schud mijn hoofd en mime ‘oma’. Ik zie haar ontspannen, want hoewel ze hem al lang niet meer gezien heeft, houdt opa een speciaal plekje in haar hart. Ondertussen doet Jan mij uitgebreid uit de doeken hoe en wanneer zijn moeder overleden is en dan vraagt hij of Kiki naar de crematieplechtigheid komt. ‘Dat moet ik met haar overleggen,’ zeg ik en dat begrijpt hij. Nadat ik heb opgehangen, zitten mijn moeder, Kiki en Jelle me aan te staren. ‘Ma is dood,’ zeg ik volkomen ten overvloede, want dat hadden ze alle drie al begrepen. Jelle informeert voorzichtig of ik er verdrietig om ben. ‘Verdrietig? Nee, ik vind het sneu voor haar man en voor Jan, maar mij doet het niets. ‘Papa vroeg of je naar de crematie komt,’ zeg ik tegen Kiki. Ze haalt haar schouders op, ze weet het nog niet. ‘Je hoeft nu ook nog niet te beslissen,’ zeg ik tegen haar, waarna ik tussen haar en Jelle in op de bank ga zitten. Het blijft een hele tijd stil in de kamer.

Een paar dagen later rijden Kiki en ik naar Rotterdam. Jelle vroeg gisteren: ‘Zal ik meegaan?’ maar hoe lief ook bedoeld, ik vond dat ik dit samen met mijn dochter moest doen. Bovendien verloopt onze relatie wat stroef. Dat ligt niet aan hem. Een paar maanden geleden was ik tot over mijn oren verliefd, maar ik merk dat mijn verliefdheid het nulpunt begint te bereiken en weigert over te gaan in houden van. Maar vandaag zet ik Jelle uit mijn hoofd en concentreer ik me op het welzijn van Kiki. Ze zit gespannen naast me in de auto. Haar vader heeft ze het laatste half jaar niet meer gezien, de familie al een jaar of vijf niet. Ook ik ben verre van ontspannen. Hoe zal mijn ex-schoonfamilie op onze aanwezigheid reageren?

Met lood in de schoenen lopen we ruim een uur later naar de ingang van het crematorium. Jan heeft ons al zien aankomen en loopt ons tegemoet. Nadat we elkaar ongemakkelijk en onhandig begroet hebben, vraagt hij of we nog even bij zijn moeder willen gaan kijken. Echt veel behoefte heb ik daar niet aan, maar uit beleefdheid lopen we achter hem aan. Even later staan Kiki en ik in de kist te staren. Ze lijkt niet meer op de vrouw die ik me herinner. Haar vroeger zo gerimpelde gezicht vertoont nu plooien noch vouwen. Afscheid nemen van een overledene grijpt me normaal gesproken erg aan, maar nu ervaar ik geen spoor van verdriet. Ik denk terug aan het moment waarop ik bij mijn schoonouders langsging om te vertellen dat Jan en ik gingen scheiden. ‘Dan heb je niet goed genoeg voor hem gezorgd,’ smeet ze me voor de voeten, waarna ze eraan toevoegde dat de man het belangrijkst is binnen het gezin. Toen ik haar later aan de telefoon had, liet ze opnieuw doorschemeren dat ze vond dat ik geen goede echtgenote voor haar zoon geweest was. En dat ze wel snapte dat hij op zoek was gegaan naar een vrouw die hem wel op zijn wenken zou bedienen. Er knapte op dat moment iets in me en dat moet de reden zijn dat ik nu zo emotieloos op haar dode lichaam neer kan kijken.

Even later draaien we ons om en voegen we ons bij de overige aanwezigen. De familie probeert net te doen alsof het heel normaal is dat we daar zijn, maar ik zie de steelse blikken, het onderlinge gefluister en voel me nog ongemakkelijker dan toen ik hier binnenkwam. Voorzichtig duw ik Kiki in de richting van haar opa. Hij ziet er verslagen en broos uit in zijn rolstoel. ‘Kiekje!’ zegt hij verheugd, zodra hij zijn kleindochter in het oog krijgt. Ik zie haar glimlachen; opa is ondanks zijn hoge leeftijd nog niet vergeten hoe hij haar vroeger altijd noemde. Ze geeft hem een kus op zijn wang en mijn hart breekt als ik zie hoe hij daarop reageert. Ze hebben elkaar gemist, zo veel is me wel duidelijk. Als het tijd is om naar de aula te gaan, sluiten wij de rij. De familie gaat bij elkaar zitten terwijl Kiki en ik stilletjes een eindje van hen vandaan plaatsnemen. We horen er niet meer bij. De plechtigheid is meer dan sober. Na een praatje van de begrafenisondernemer krijgt Jan het woord. Hij vertelt een wat onsamenhangend verhaal, waar ik weinig van meekrijg; mijn gedachten zijn er niet bij. Ik heb Kiki’s hand gepakt en zij knijpt opeens hard in de mijne. Dan dringt tot me door wat Jan zojuist gezegd heeft. ‘Hoe moet ik mijn kind vertellen dat zijn oma er niet meer is?’ Alles in mij komt in opstand. ‘Mijn kind’. Hij doelt op zijn zoontje, dat vandaag niet aanwezig is. Zijn andere kind, de prachtige dochter die haar trots, haar verdriet, haar frustratie opzij heeft moeten zetten om hier vandaag te kunnen zijn, doet er niet meer toe. Ik kijk naar haar en zie hoe haar ogen zich vullen met tranen. Ieder ander zou kunnen denken dat ze verdriet heeft om haar oma, maar ik weet dat haar tranen daar helemaal niets mee te maken hebben.

XIV

De decembermaand is voorbijgegaan en Kiki en ik zijn daar allebei blij om. De gebeurtenissen tijdens de uitvaart van haar vaders moeder hebben ons opnieuw een aantal zaken duidelijk gemaakt. Dat Kiki’s ooms, tantes, neven en nichten tot oppervlakkige kennissen zijn gereduceerd, bijvoorbeeld. Mensen die niet uit belangstelling, maar uitsluitend uit beleefdheid informeerden naar hoe het met Kiki ging. Het schrijnt, maar ik ben in de loop der jaren aan dat pijnlijke, gloeiende gevoel gewend geraakt. Ik heb geleerd het te negeren, omdat ik bang ben voor de verbittering die me wacht, zodra ik het toelaat.

Tegen het einde van het jaar heb ik ook afscheid genomen van Jelle. Ik wilde hem niet langer doen geloven dat ik op termijn van hem zou gaan houden. Mijn verliefdheid was gaandeweg omgeslagen in ergernis en ik merkte dat ik op hem begon te vitten. Ik verafschuwde mezelf daarom en besloot een punt achter onze relatie te zetten. Jelle kon niets anders dan zich bij mijn besluit neerleggen. Eerlijk gezegd mis ik hem niet. Kiki wel. ‘Hij behandelde me zoals papa nooit gedaan heeft,’ zei ze onlangs. En tot mijn schrik moest ik bekennen dat ze gelijk had. Jelle deed nooit neerbuigend tegen haar en ondanks zijn zwijgzaamheid als zij in de buurt was, voelden we allebei dat hij niet alleen om mij gaf, maar ook om haar. Ondanks de talloze sollicitaties die ik de deur uitgedaan heb, is het me nog niet gelukt een baan te vinden. Het gevoel nergens nodig te zijn frustreert me, maar ik volhard in mijn overtuiging dat er toch ergens een werkgever op me zit te wachten. Van mijn bescheiden uitkering kan ik niet leven.

Hoewel ik het enerzijds afschuwelijk vind om nog steeds financieel afhankelijk te zijn van Jan, ben ik nu dankbaar voor het riante bedrag aan alimentatie dat ik van hem ontvang. Of wacht: ontving, want hij stuurde me enkele weken geleden een sms’je. ‘Kunnen we binnenkort even overleggen over de alimentatie?’ Ik heb hem meteen gebeld om te horen wat er aan de hand was. De inkomsten van zijn bedrijf vielen tegen, vertelde hij en toen ik vroeg of hij geen reserves had, was het simpele antwoord: ‘Nee.’ Met ingang van de maand daarna kreeg ik nog maar de helft van het gebruikelijke bedrag. Rondkomen gaat net, maar ik moet bekennen dat ik soms pijn in mijn buik krijg als er weer een rekening in de bus valt. Over een half jaar vervalt bovendien mijn recht op een uitkering en dat maakt dat ik nog fanatieker ben gaan solliciteren.

Op een middag in februari open ik mijn mailbox: weer twee afwijzingen. Zuchtend lees ik ze door en dan komt er nog een mailtje binnen. ‘Ben je nog steeds op zoek naar werk?’ schrijft een kennis. ‘Ik heb op kantoor een vacature voor een paar dagen in de week, dus kom eens langs om te praten,’ laat ze er op volgen. En dat doe ik twee dagen later. Terwijl ik in de wachtkamer zit, probeer ik te bedenken hoelang het geleden is dat ik op sollicitatiegesprek ben geweest. Ik ben zo in gedachten verzonken, dat ik niet merk dat Helga binnenkomt. ‘Anna,’ grinnikt ze, ‘ga je mee?’ We hebben nog maar even zitten praten als ze plotseling vraagt: ‘Wat had je voor een salaris in gedachten?’ Ik begin zenuwachtig te lachen. Salaris? Wil ze me dan aannemen? ‘Ja,’ knikt ze, ‘ik weet met jou wel wat voor vlees ik in de kuip heb. Je bent goed in je vak en ik heb er alle vertrouwen in dat je een aanwinst voor kantoor zult blijken te zijn.’ Ze herhaalt nogmaals haar vraag en ik zeg bijna onhoorbaar wat ik graag zou willen verdienen. ‘Prima,’ zegt ze. ‘Dan laat ik vanmiddag nog een arbeidscontract opmaken.’ Totaal verbouwereerd sta ik na een half uurtje weer buiten. Ik heb een baan! Ik. Heb. Een. Baan. Nou ja, een baantje, want het is maar voor twee dagen in de week. Maar het is beter dan niets, geeft een wat stabielere financiële basis en is bovendien uitstekend voor mijn ego.

Zodra Kiki ’s middags uit school komt, vlieg ik haar om de hals. ‘Je bent aangenomen!’ lacht ze en ik knik. ‘Ik wist het wel,’ zegt ze, waarna ze haar tas in de hoek van de keuken op de grond laat vallen. We drinken samen thee en smullen van de hazelnootgebakjes die ik onderweg naar huis gekocht heb. Ze kijkt me telkens even onderzoekend aan en beantwoordt dan de brede grijns die ik niet meer van mijn gezicht krijg. ‘Heb je nog wat gehoord van Pim?’ vraagt ze dan achteloos. Pim is een vriend van een van mijn Facebookvrienden. Hoewel ik uiterst voorzichtig ben met het accepteren van virtuele vriendschapsverzoeken, gooide ik in het geval van Pims verzoek alle voorzichtigheid overboord. Sindsdien wisselen we zo af en toe wetenswaardigheden uit. Het klikt tussen hem en mij, maar de relatie met Jelle zit nog in mijn systeem. Toe aan alweer een andere partner ben ik eigenlijk niet. ‘Nee, hij is een paar dagen weg,’ antwoord ik, ‘maar zodra hij terug is, zal ik vast weer van hem horen.’

XV

Pim weet het inmiddels, van mijn nieuwe baan.‘Vind je niet dat we dat binnenkort maar eens moeten gaan vieren, samen?’ vroeg hij, nadat ik het hem via Facebook had verteld. We maakten meteen een afspraak voor vanavond. Terwijl ik in de badkamerspiegel controleer of ik presentabel genoeg ben, besef ik dat ik toch wel een beetje nerveus ben. Kom op, houd ik mezelf voor, je gaat alleen maar met hem uit eten. Beschouw het niet als een date, maar meer als een ontmoeting met iemand met wie je goed bevriend zou kunnen raken. Kiki doet een poging tot fluiten, zodra ze me naar beneden ziet komen. ‘Je ziet er prachtig uit, mam,’ complimenteert ze me. ‘Ga je zo naar de buren?’ vraag ik en ze knikt. Ze is ondertussen vijftien en kan uitstekend voor zichzelf zorgen, maar ik vind het prettig dat ze vanavond niet alleen is.

Een half uurtje later ben ik in de stad en loop ik het terras op, waar Pim al zit te wachten. Hij begint te stralen zodra hij me ziet en ik merk dat er ook een glimlach op mijn gezicht verschijnt. We begroeten elkaar met drie zoenen, houden elkaar iets langer vast dan strikt noodzakelijk en verzuchten bijna tegelijkertijd hoe fijn we het vinden om elkaar in levenden lijve te ontmoeten. ‘Ga zitten,’ zegt hij dan, ‘ik heb alvast een glaasje rosé voor je besteld.’ Onwillekeurig moet ik denken aan Jelle, die bleef vergeten dat ik niet van rode wijn houd. Dat Pim heeft onthouden dat ik liever rosé drink, doet me goed. Ik ga op de stoel naast hem zitten en we zijn al snel in een diepgaand gesprek verwikkeld. Nadat we iets te eten besteld hebben, pakt hij plotseling mijn hand. ‘Wat ben je leuk,’ zegt hij en ik weet even niet wat ik met mezelf aan moet. Stiekem had ik gehoopt dat we geen enkele aantrekkingskracht op elkaar zouden uitoefenen. Dat we elkaar aardig zouden vinden, een fijne avond zouden hebben, maar meer niet. Nu hij vele malen aantrekkelijker blijkt dan gedacht, weet ik dat ik mezelf opnieuw dreig te verliezen in een ander. En die gedachte benauwt me. Pim kijkt me onderzoekend aan. Het lijkt alsof weet dat ik met mezelf in gevecht ben, want hij streelt mijn hand en zegt: ‘Niet zo piekeren, meisje.’ Ik haal diep adem, kijk hem aan en reik tegelijkertijd naar mijn glas. Het valt om en ik kijk naar hoe er een stroompje rosé over de rand van de tafel loopt. ‘Had ik je al eens verteld dat ik niet heel handig ben?’ grinnik ik. Pim bestelt schaterend een nieuw glas voor me.

Na een heerlijke maaltijd, risotto voor mij, lasagne voor Pim, zit ik in mijn espresso te roeren. Voor de zoveelste keer vanavond kijk ik stiekem naar mijn tafelgenoot en plotseling besluit ik al mijn twijfels vaarwel te zeggen. Ik wil vergeten dat het nog niet zo lang geleden is, dat ik Jelle kwetste door van de ene op de andere dag onze relatie te verbreken. Ik wil er niet langer aan denken dat de wonden die Jan me heeft toegebracht nog lang niet genezen zijn. En ik heb geen zin meer om na te denken over of ik alweer toe ben aan een nieuwe relatie. Genieten van het hier en nu: dat is wat ik wil, wat ik ga doen. Als Pim gaat afrekenen, kijk ik hem na. Hij is veel langer dan mijn ex. Knapper ook, en een stuk minder dominant dan Jan. Zodra hij terugkomt, schuif ik mijn stoel naar achteren en even later slenteren we samen door de stad. Op de parkeerplaats, vlak bij mijn auto, nemen we afscheid van elkaar. Hij slaat zijn armen om me heen en ik merk hoeveel behoefte ik heb aan warmte. Zijn warmte. ‘We doen het rustig aan,’ zegt hij zacht, waarna hij me kust met een tederheid die me verrast.

In de weken daarna raak ik langzaamaan gewend aan een nieuwe man in mijn leven. Ik ben telkens weer verbaasd over zijn meegaandheid. Met Jan had ik regelmatig meningsverschillen, ook aan het begin van onze relatie. Met Pim ontbreken die volkomen. Hij is het altijd met me eens en geeft me in alles gelijk, zelfs wanneer ik besef dat ik eigenlijk ongelijk heb. In eerste instantie geniet ik daarvan. Ik vind het heerlijk om niet voortdurend te hoeven horen dat ik me vergis, er een belachelijke mening op nahoud of zo snel op de kast zit. Toch komen er ragfijne barstjes in mijn geluksgevoel. Pims jaknikken gaat me een beetje tegenstaan. Bovendien wil het tot mijn spijt niet erg klikken tussen hem en Kiki. ‘Ik kon het beter met Jelle vinden,’ heeft ze zich onlangs laten ontvallen en toen ik doorvroeg, haalde ze haar schouders op. ‘Laat maar, mam, ik ben blij dat jij gelukkig bent.’ Sindsdien vraag ik me met enige regelmaat af of ik dat ben. Gelukkig.

XVI

Pim is net aan zijn derde glas whisky begonnen, terwijl ik de laatste slok van mijn eerste glas rosé nog moet opdrinken. Aan de horizon zakt de zon langzaam achter de Franse heuvels en ik zucht zachtjes. ‘Zullen we morgen gaan zwemmen in het meer,’ stel ik voor, ‘of zullen we naar dat leuke stadje verderop rijden?’ Hij kijkt niet eens op van zijn iPad en bromt iets onverstaanbaars. ‘Wat?’ zeg ik geïrriteerd. ‘Laten we het morgen lekker rustig aan doen,’ herhaalt hij, nu verstaanbaar. Het voelt alsof we hier al drie weken zijn, terwijl het nog maar vier dagen is. Ik mis Kiki, onze kat en mijn eigen bed, maar meer nog zorgt Pims idee van vakantie vieren ervoor dat ik naar huis verlang. We hebben toch geen zevenhonderdvijftig kilometer afgelegd om hier dagen achtereen niets meer te doen dan vanaf de veranda naar het uitzicht kijken? Hoewel de vakanties met Jan vaak meer weg hadden van een expeditie, waarvan ik bekaf terugkwam, past een dergelijke vakantie meer bij mij dan dit zinloze nietsdoen.

De drie laatste vakantiedagen kruipen voorbij in een monotoon ritme. De gespreksonderwerpen hebben voornamelijk betrekking op Pims scheiding – die nog steeds niet rond is – zijn huisvestingsproblemen en zijn dreigende ontslag. ‘Maar ik ben zo blij dat jij in mijn leven bent,’ verzekert hij me keer op keer, waarna ik telkens glimlach, zij het steeds minder van harte. Waar zijn zachtaardigheid me in eerste instantie zo aantrok, benauwt die me nu, maar ik verbloem dat krampachtig. Ik hoef alleen maar terug te denken aan die keer dat ik voorzichtig opperde dat we misschien minder goed bij elkaar passen dan we aanvankelijk dachten. Pim verkruimelde voor mijn ogen, toen ik dat zei.

Op de dag van onze terugreis breng ik luid zingend onze bagage naar de auto. Pims zwijgzaamheid staat in schril contrast met mijn vrolijkheid, maar ik besteed er geen aandacht aan. ‘Wil jij het eerste stuk rijden?’ vraagt hij, zodra we reisklaar zijn. ‘Natuurlijk,’ zeg ik lachend, waarna ik achter het stuur ga zitten. Even later rijd ik achterwaarts het erf af, voorzichtig, omdat ik de katten van onze tijdelijke Franse buren heb zien rondscharrelen. Zodra we goed en wel onderweg zijn, zet ik de radio aan. Pim schakelt hem onmiddellijk weer uit. ‘Even niet,’ zegt hij zacht, ‘daar heb ik nu helemaal geen zin in.’ Ik kijk snel opzij en vraag wat er aan de hand is. ‘Niets,’ antwoordt hij. De volgende tweehonderd kilometer leggen we in volkomen stilte af. Na de eerste stop vraagt hij of ik nog een stuk wil rijden, omdat hij hoofdpijn heeft. In België neemt hij het stuur een poosje van me over. Nog steeds zwijgend. Zodra ik weer mag (moet) rijden, vraag ik nog maar eens wat eraan scheelt. Het verbaast me niet eens, dat hij zijn schouders ophaalt en geen antwoord geeft.

Tegen de tijd dat we de Nederlandse grens passeren, is de lucht in de auto zwaar van zijn weemoedigheid en mijn gestolde frustratie. ‘Ga je me nog vertellen wat er aan de hand is?’ spuug ik er ter hoogte van Breda uit. Ik schrik van het geluid van mijn eigen stem, want die heb ik tijdens de reis nog nauwelijks durven gebruiken. Als ik vluchtig opzij kijk, zie ik dat er een traan langs zijn wang biggelt. ‘Ik vond het zo fijn, samen met jou, en nu zijn we straks thuis, ik in mijn huis en jij in dat van jou. En die gedachte vind ik vreselijk,’ snottert hij. Ik schaam me bijna dat ik me zo verheug op mijn thuiskomst en weet niet hoe ik hem moet troosten. Of nee: ik weet niet of ik hem wil troosten. De ragfijne barstjes in mijn geluk staan op het punt scheuren te worden.

In de weken die volgen, weet ik niet wat ik met mezelf aan moet. Wilde ik, na het dominante en vaak onaardige gedrag van Jan, niet een lieve man? En heb ik die nu niet? Misschien is alleen lief voor mij niet voldoende, bedenk ik, maar ik weet ook dat ik Pim geen pijn wil doen. Bovendien vind ik dat deze relatie een eerlijke kans verdient en is het natuurlijk belachelijk om te zeggen: ‘Ik zet er een punt achter omdat je lief bent.’ Ondertussen stelt Pim zich steeds afhankelijker van mij op. Wil ik eens alleen naar een feestje, dan protesteert hij. Zwakjes, weliswaar, maar hij laat duidelijk merken verdrietig te zijn wanneer ik ergens heen wil zonder hem. Kwam hij voorheen op vrijdagavond naar mij toe en ging hij op zondagavond weer naar huis, sinds hij onlangs zijn baan kwijtraakte, begint ons gezamenlijke weekend al op vrijdagmiddag en eindigt het pas op maandagavond. Tijd voor Kiki of mezelf heb ik nauwelijks meer. Mijn dochter zeurt er niet over, maar mijn geweten wel. Ik voel me in de eerste plaats moeder, daarna pas vriendin, maar de balans is ongemerkt en onbedoeld doorgeslagen naar Pim. Verder merk ik dat Kiki zichzelf niet is, als hij in de buurt is en dat baart me zorgen. Ze moet zich toch in haar eigen huis op haar gemak voelen? En dan begint hij voorzichtig over trouwen. ‘Je scheiding is nog niet eens rond,’ zeg ik. ‘Nou, meteen daarna,’ grinnikt hij en dan weet ik plotseling wat er gebeurd is. De barstjes zijn niet te repareren scheuren geworden. Ik wil een man die voor zichzelf kan zorgen, voor zijn welbevinden niet van mij afhankelijk is. Wat moet ik dan met een partner die blijft herhalen dat hij zonder mij niet kan leven – terwijl hem dat toch ruim vijftig jaar gelukt is? Waarom blijf ik mezelf verloochenen? En hem in feite ook? Hij heeft een vrouw nodig die voortdurend bij hem kan en wil zijn en en die intens kan genieten van het dagenlang achtereen samen kijken naar het uitzicht en de zonsondergang. En zo’n vrouw … ben ik niet.

XVII

De afgelopen dagen heb ik Pim meerdere keren aan de telefoon gehad. Zo tactvol mogelijk heb ik hem geprobeerd duidelijk te maken dat ik niet verder wil met hem. Maar waar ik in mijn hoofd en hart al afscheid van hem genomen heb, lijkt hij niet te beseffen dat onze relatie haar einde nadert. Vanmiddag heb ik met hem afgesproken, bij hem thuis. Met een knoop in mijn maag leg ik de kilometers naar zijn appartement af en zodra ik het parkeerterrein op draai, zie ik hem al staan. Nadat ik ben uitgestapt, slaat hij zijn armen om me heen, waardoor ik me ongemakkelijk voel. Ik maak me los uit zijn omhelzing en loop in de richting van het flatgebouw waarin hij woont. Snel komt hij naast me lopen. Ik voel hoe zijn hand die van mij zoekt, maar stop snel mijn handen in mijn broekzakken. Hand in hand lopen lijkt me nu nogal hypocriet.

In zijn appartement is het benauwd. ‘Zullen we buiten gaan zitten?’ vraagt hij nadat hij koffie voor ons beiden heeft gezet en ik knik. ‘Ga maar vast en neem de koffie mee,’ zegt hij, ‘ik kom zo.’ Ik ben op een van de gammele stoeltjes op het balkon gaan zitten en heb de koffiemokken op de grond gezet. Plotseling staat Pim voor mijn neus met een enorme taartdoos in zijn handen. ‘Speciaal voor jou laten maken,’ zegt hij, terwijl hij de doos op mijn schoot zet, ‘omdat we vandaag precies zes maanden bij elkaar zijn.’ Een gevoel van radeloosheid bekruipt me. Het is typisch iets voor Pim om een dergelijk lief gebaar te maken en het ontroert me. Tegelijkertijd besef ik dat wellicht niet tot hem doorgedrongen is wat ik vanmiddag kom doen. De tranen prikken achter mijn ogen, ik slik krampachtig en maak mijn blik los van de prachtige taart. Dan kijk ik hem aan. ‘Maar er valt nu toch niets te vieren, Pim? Je weet toch dat we elkaar vandaag voor de laatste keer zien, dat ik een punt achter onze relatie wil zetten?’ ‘Jawel,’ antwoordt hij zacht, ‘maar ik dacht: laten we dat mooie halfjaar op een net zo prachtige manier afsluiten.’

Sprakeloos geef ik hem de taart terug en terwijl hij ermee naar de keuken loopt, om er voor ons allebei een stuk af te snijden, staar ik naar het troosteloze uitzicht. Inwendig mopper ik op mezelf. Zo’n lieve man de bons geven: ik lijk wel gek. Maar dan realiseer ik me dat alleen lief niet genoeg is, dat Pims gebrek aan daadkracht en initiatief me zullen blijven opbreken. En dat ik me daar steeds meer aan zal gaan ergeren. Bovendien besef ik ondertussen hoe hij me telkens weer weet te manipuleren en dan zie ik wat hij met deze taart probeert: mij op andere gedachten brengen. Ik schrik als hij opeens weer naast me staat en me een bordje met een stuk taart aangeeft. Ik zucht, neem het aan en prik lusteloos met mijn vork in de berg cake en slagroom. Trek heb ik allerminst, maar misschien moet ik maar doen alsof ik het me laat smaken. De eerste hap heeft moeite om de brok in mijn keel te omzeilen.

Hij loopt met me mee naar de auto en zet de enorme taartdoos in de kofferbak. Ik heb nog een beetje geprotesteerd: ‘Die krijgen Kiki en ik nooit op!’ Maar Pim stond erop dat ik de taart meenam. Nadat hij de kofferbak heeft dichtgedaan, draait hij zich naar me om. We staan elkaar een poosje aan te kijken. Wat nu? Een kus op de wang? Een bescheiden knuffel? Hij trekt me naar zich toe en kust me alsof zijn leven ervan afhangt. ‘We houden wel contact, toch?’ mompelt hij even later in mijn haren. Ik schud langzaam mijn hoofd. ‘Voorlopig niet, Pim,’ zeg ik zacht. ‘Mijn hoofd weet dat ik de juiste beslissing genomen heb, maar mijn hart is het daar niet mee eens. Ik heb tijd nodig om niet alleen met mijn verstand maar ook met mijn gevoel afscheid van jou te nemen.’ Hij kijkt me verdrietig aan en zegt: ‘Maar het is toch raar om helemaal geen contact meer te hebben?’ Ik haal mijn schouders op. ‘Misschien wel, maar voor mij is dat op dit moment de enige manier.’ Voordat hij me opnieuw kan kussen, laat ik hem los. ‘Dag,’ zeg ik simpelweg, waarna ik het autoportier zo rustig mogelijk open en instap. Terwijl ik achteruit rijd, kijk ik opzij. Pim staat naast mijn auto met een blik die me bijna weer doet uitstappen, maar ik besluit dat ik daar niets mee oplos. Zodra ik het parkeerterrein af rijd en in mijn achteruitkijkspiegel kijk, breekt mijn hart. Hij staat er zo verloren, zo verdrietig bij. Ik heb verschrikkelijk met hem te doen en zodra hij uit het zicht verdwenen is, stromen de tranen over mijn wangen. Om hem, want ik wil hem geen pijn doen. Maar ook om mezelf, omdat ik bij hem niet alles vond wat ik nodig heb. Omdat warmte en geborgenheid blijkbaar niet voldoende zijn voor mij. En nu rijd ik de toekomst tegemoet. Een waarin ik het voorlopig opnieuw moet stellen zonder warmte. Zonder geborgenheid. En die gedachte jaagt me de stuipen op het lijf.

XVII

Pim wil maar niet uit mijn hart. Hoewel ik mezelf dwing, zo min mogelijk aan hem te denken, lukt me dat niet en kijk ik regelmatig op Facebook om een glimp van hem op te vangen. Ik heb net de pc aangezet, als Jan belt. ‘De alimentatie kan wel weer wat omhoog,’ opent hij het gesprek en daar ben ik blij mee. ‘Nou ja,’ grapt hij, ‘wellicht heb je binnenkort helemaal geen alimentatie meer nodig.’ Ik heb werkelijk geen idee waar hij het over heeft en vraag argeloos: ‘Hoezo?’ Hij begint te lachen en zegt: ‘Je hebt toch een vriend? Wanneer gaan jullie samenwonen?’ Ik krijg spontaan zin om de telefoon kapot te gooien, maar houd me in. ‘Nee,’ bits ik, ‘we gaan niet samenwonen. Sterker nog: ik heb de relatie onlangs verbroken.’ Het blijft even stil aan de andere kant en dan zegt hij: ‘O, dat spijt me. Ik had je dat geluk zo gegund.’ Honderdduizend gedachten wervelen door mijn hoofd, en even zo veel nare opmerkingen. Maar opnieuw houd ik mijn frustraties in bedwang. Heel beheerst zeg ik: ‘Dank je.’

Jan heeft al lang opgehangen, maar zijn opmerking blijft nagalmen in mijn hoofd. Gunt hij mij mijn geluk? Ik betwijfel het, want was hij niet degene die indertijd zei dat hij voor zichzelf moest kiezen, dat mijn geluk niet langer zijn zorg was? Ik weet dat hij ervan baalt dat hij nog steeds maandelijks een bedrag naar mijn rekening moet overmaken. Misschien is zijn ‘gunnen’ wel ingegeven door de hoop dat daar binnenkort een eind aan komt. Ik besluit me er maar niet druk om te maken en ga opnieuw achter de pc zitten. Zodra ik een paar mails beantwoord heb, open ik Facebook en voor ik het weet, beland ik op de pagina van Pim. Het valt me meteen op dat hij een nieuwe profielfoto heeft. En dan zie ik dat zijn foto niet het enige nieuwe is. Hij heeft weer een relatie. Ik blijf een poosje bewegingloos naar het scherm staren. Ik probeer de weken te tellen tussen ons definitieve afscheid en vandaag. Telkens kom ik weer uit op acht. Acht weken; een kleine twee maanden. In mijn hart is nog geen plek voor een andere partner, in dat van hem blijkbaar wel. Mannen kunnen sneller ‘schakelen’ dan vrouwen, zegt men weleens en dat gaat voor Pim en mij in elk geval op. Ik probeer te bedenken of ik er verdrietig van word dat hij al zo snel iemand anders gevonden heeft, maar constateer dat dit niet zo is. Eerder ben ik blij voor hem. En voorlopig vind ik het wel prima zo, samen met Kiki. Ik hoef mijn aandacht niet meer te verdelen en ik merk dat haar dat goed doet. Plotseling moet ik denk aan wat mijn moeder zei nadat mijn vader was overleden. Over dat ze geen nieuwe partner wilde, als haar kinderen het niet met de man in kwestie konden vinden. Ik vond dat indertijd maar raar, het was toch háár leven? Nu pas begrijp ik wat ze bedoelde. Het heeft me nooit lekker gezeten dat Kiki het niet met Pim kon vinden. Misschien was dat wel een extra reden om de relatie met hem te verbreken.

Ik zet de pc uit en denk na over wat ik zojuist heb vastgesteld. En dan druppelt er nog een reden mijn bewustzijn binnen. Pim is een vrouwenman, zoals ik weleens gekscherend gezegd heb. Hij kan het over het algemeen met iedere vrouw vinden. En vrouwen vinden hem ook leuk. Of nee, dat is het goede woord niet; aantrekkelijk past beter. Hij ging soms een avondje op stap met een andere vrouw, maar nooit nadat hij me verzekerd had dat hij dat alleen voor de gezelligheid deed. ‘Jij bent mijn vriendin, dus maak je geen zorgen,’ zei hij dan. Maar dat deed ik wel. Een diepgeworteld gebrek aan zelfvertrouwen en een door Jan veroorzaakte deuk in mijn vermogen anderen te vertrouwen, maakt dat ik soms erg jaloers kan zijn. Daarover praatte ik vaak met Pim, maar die reageerde daar altijd op dezelfde manier op: ‘Mij kun je vertrouwen!’ Ja, dacht ik dan, dat heb ik eerder gehoord. Van een man die mijn vertrouwen ontelbare keren beschaamd heeft. Maar ik zei het nooit hardop, omdat ik hem niet wilde kwetsen. Als hij na zo’n avondje ‘gezelligheid’ wilde vertellen hoe leuk het was geweest, snoerde ik hem steevast de mond. Ik wilde het eenvoudigweg niet horen, niet weten. Iets in mijn hoofd fluisterde dan altijd: ‘Waarom zou hij met andere vrouwen op stap gaan, als hij genoeg heeft aan jou?’ Ik werd gek van dat stemmetje.

Nu besef ik opeens dat er zo veel redenen waren om met Pim te breken. En dat ik hem nodig had om te zien dat er op dit moment geen ruimte in mijn leven is voor een partner. Om diezelfde redenen. Ik besluit het boek ‘mannen’ voorlopig te sluiten. Ik moet aan mijn zelfvertrouwen werken en aan het herwinnen van mijn vermogen anderen te vertrouwen. Veel belangrijker nog: de beroerde verstandhouding met haar vader, liefdesverdriet en bergen huiswerk maken Kiki’s leven er niet eenvoudiger op. Ze mag dan zestien zijn, ze heeft meer dan ooit een moeder nodig die er voor haar is. En die moeder wil ik zijn, kan ik zijn of nee: die moeder ben ik.

* * *

26 gedachten over “Niet meer van jou (2) – slot”

  1. Aiiiiiiiiii ….. Christien, wat jammer joh. Je hebt het zo sprankelend beschreven en dan die domper aan het eind. Maar gewoon doorgaan met adem halen he? 😉

    Groetjes: Peter.

  2. zo even heerlijk gelezen dan kan ik nu gaan slapen half 5 gaat mijn wekker weer.Hoop dat je ondanks de drukte snel weer tijd heb voor het volgende deel

  3. Die Piërre kan jij dan wel aardig vinden, maar Christien: trap niet in de boobytrap ’te snel’. Kijk eerst wat er achter dat te lange nadenken schuil gaat. Ik weet het, het is maar een verhaal, maar toch …. 😉
    Pakkend beschreven joh, benieuwd naar het vervolg.

    Groetjes: Peter.

  4. Zo lief hoe je meeleeft, Peter. Het is inderdaad maar een verhaal, bovendien losjes gebaseerd op gebeurtenissen van lang geleden. In boobytraps trap ik al lang niet meer. 😉

  5. Goh Christien. Zag toevallige je like op onze site. En waarom ik doorlinkte weet ik niet maar ik begon je verhaal te lezen en voor ik het wist was ik aan : wordt vervolgd! Ga zo door! Wel in de voor jou, positieve flow!!

  6. Hi Chris, wat vind Kiki van al jouw schrijvelarijen???? Zo mooi hoe een moeder de liefde voor haar dochter beschrijft! x

  7. Blijft mooi om te lezen, en nu wachten op t vervolg, “de toekomst”.

  8. Wat super Christien dat je een roman gaat schrijven.Ik bestel er alvast eentje.Kan niet wachten tot ik er volgend jaar lekker in kan kruipen

  9. Prachtig geschreven, Christien.
    Veel kende ik natuurlijk van je blog, maar in een verhaalvorm is het veel mooier om te lezen. Leuk dat je er een roman van gaat maken. Veel succes gewenst!
    Liefs,
    Janny

  10. Wauw, een roman, super joh, ik koop hem! Het is zo bijzonder om de schrijver te kennen, dat maak je toch nooit mee? Heel veel succes, maar vooral plezier met schrijven.
    Groetjes, Caroline

  11. Mooi geschreven. En herkenbaar mbt Pim! Zeer herkenbaar zelfs! Heel heel erg herkenbaar zelfs!

  12. Bedankt voor het compliment, Silke. Wat die herkenbaarheid betreft: er zijn jammer genoeg meer mannen zoals Pim. Ik hoop dat jij je hebt weten te ‘bevrijden’…

Reacties zijn gesloten.