Na lang aarzelen – en na lange tijd – besloot ik weer eens mee te doen aan een schrijfwedstrijd. Het werd de Boekenweek Schrijfwedstrijd. Op 22 februari stuurde ik een verhaal in waarvoor ik mezelf binnenstebuiten gekeerd had. Ik promootte het op aandringen van de organisatie, want ‘hoe vaker jouw verhaal gelezen en beoordeeld wordt, des te meer valt het straks op bij de jury’. Mijn verhaal werd tot vandaag maar liefst 1400 keer gelezen en ik ontving 32 prachtige recensies. (Mocht jij er daar één van geschreven hebben, dan bedank ik je daarvoor nogmaals hartelijk.)
Vanmorgen werd bekend welke 50 deelnemers kans maken op een reisje naar IJsland. Mijn naam staat er niet bij. Die van de schrijvers die ik er beslist verwacht had evenmin. Wel vind ik veel verhalen op de longlist die veel minder vaak bekeken en positief beoordeeld zijn. Momenteel zit ik zelf met drie anderen in de jury van een schrijfwedstrijd. Ik weet dat persoonlijke smaak en voorkeur leidend zijn en ben blij dat wij elke inzending gezamenlijk beoordelen. Dat is wel zo eerlijk, want ik kan een verhaal prachtig vinden, terwijl de andere juryleden er veel minder enthousiast over zijn. De jury van de Boekenweek Schrijfwedstrijd kent maar liefst twintig leden, maar die zullen vast niet alle 1400 (!) inzendingen gezamenlijk beoordeeld hebben. Dat kan ook bijna niet: wie heeft er tijd (en zin) om zich in drie weken tijd door zo’n enorme berg verhalen te worstelen? Degene die mijn verhaal (en een stuk of 70 andere) beoordeeld heeft, was er blijkbaar niet van gecharmeerd en daar kan ik vrede mee hebben.
Dat mijn verhaal het niet gered heeft, betekent nog niet dat ik er niet meer achter sta. Ik heb het geschreven vanuit mijn hart en het heeft er een speciale plek veroverd. Daarom publiceer ik het ook graag hier. De oorspronkelijke titel heb ik op aanraden van een lezer vervangen, aan het verhaal zelf heb ik niets veranderd.
* * *
Beeld en geluid
In de gang van het studentenhuis waar ik sinds een paar maanden woon, staat haar fiets; ze is dus thuis. Zoals altijd roep ik haar naam, terwijl ik naar boven loop. Zoals zo vaak, geeft ze ook nu geen antwoord. Voor de deur van haar kamer blijf ik staan, aarzelend. Zachtjes klop ik aan, herhaal ik haar naam, maar ze geeft opnieuw geen teken van leven. Haar woorden: ‘Voor mij hoeft het allemaal niet meer,’ tollen door mijn hoofd terwijl ik daar blijf staan, besluiteloos. Wat zal ik doen? Tref ik haar daarbinnen aan en zo ja: hoe? Bevend laat ik mijn hand op de klink zakken en duw ik de deur een klein stukje open. Ze zit op de bank, haar handen in de schoot en kijkt me met een lege blik aan. ‘Hoi,’ zegt ze zacht. Opgelucht laat ik mijn adem ontsnappen. Ze leeft nog!
Na verloop van tijd weet ze zich aan haar depressiviteit te ontworstelen. Ze studeert af, vindt een baan, trouwt, krijgt twee kinderen en verdwijnt stilaan uit mijn leven. Achttien jaar na de laatste keer dat we elkaar ontmoet hebben, neemt ze plotseling contact met me op. We blijken al jaren dicht bij elkaar in de buurt te wonen en ze stelt voor om bij te praten.
Op een avond in februari stormt ze lachend het restaurant in, waar ik al een poosje op haar zit te wachten. Ze is nog precies zoals ik me haar herinner, alleen wat ouder en vrolijker. Na de obligate koetjes en kalfjes schakelen we over op meer diepgaande gespreksstof. Ik vertel over mijn hindernissen, geluksmomenten en dieptepunten, waarna zij verslag doet van die van haar. ‘Weet je nog hoe depressief ik was, toen we elkaar ontmoetten?’ vraagt ze. Ik knik; hoe kan ik dat ooit vergeten? Zij vervolgt: ‘Dat was mijn eerste depressie en ik heb je nooit bedankt voor het feit dat je mij toen gered hebt. Maar daarna zouden er nog vele volgen. De laatste jaren worden de manische periodes steeds korter, de depressieve steeds heftiger.’ Ik kijk haar aan, kan niets zinnigs bedenken. De machteloosheid van toen overvalt me opnieuw. Misschien heb ik haar indertijd een zetje in de goede richting kunnen geven, maar redden? Ik betwijfel of je dat zo kunt noemen. Als ik haar écht had kunnen redden, zou haar leven er toch veel mooier uitgezien hebben? Het is bijna middernacht, als we afscheid nemen. ‘We spreken snel weer af,’ stelt zij voor. Ik geef haar een extra dikke knuffel en antwoord: ‘Graag!’
Er zijn ruim zeven maanden verstreken sinds die laatste ontmoeting en vanavond parkeer ik mijn auto voor hun huis. Met bonzend hart loop ik over het grind naar de voordeur, aarzelend druk ik op de bel. Als haar man even later opendoet en me allerhartelijkst verwelkomt, moet ik even naar woorden zoeken. Ik druk hem de pot met hyacinten in de hand, ratel iets over de steentjes die er tijdens de autorit uitgevallen zijn en volg hem naar de woonkamer. Haar foto – die prachtige waar ze zo gelukkig op lijkt – staat op de schoorsteenmantel. Ik draai mijn hoofd weg, zoek zijn blik en mijn woorden. ‘Heb je zin in koffie?’ vraagt hij, terwijl hij naar de keuken loopt. ‘Ja, lekker,’ zeg ik en volg hem.
Als we even later op de bank zitten, allebei een kop koffie in de hand, vraagt hij me over onze laatste ontmoeting te vertellen. Ik zeg dat ik zo blij was om haar terug te zien, zo veel jaren na het verwateren van onze vriendschap. ‘Maar ik ben ook erg geschrokken. Ik heb altijd gedacht dat haar depressiviteit van toen eenmalig was. Dat ze daarna ruim vijfentwintig jaar lang geworsteld heeft met zichzelf, dat ze manisch depressief was, vond ik verschrikkelijk om te moeten horen.’ Hij knikt en vertelt over haar laatste jaren, hun laatste jaren. Over hoe moeilijk die waren. ‘Ik begreep ook maar niet waarom het niet lukte om een nieuwe afspraak met haar te maken,’ zeg ik, wanneer er een korte stilte valt. ‘Ik denk dat ze op die avond in februari afscheid van je wilde nemen,’ antwoordt hij en ik krijg het plotseling ijskoud.
Ik weet dat we langzaam toewerken naar het onvermijdelijke onderwerp van vanavond. Haar einde. Dat is voor mij nog in mysteriën gehuld en hoewel ik het graag wil weten, roept een klein stemmetje in mijn hoofd dat ik het helemaal niet moet willen weten. Maar toch vertelt hij erover. Geëmotioneerd en sterk tegelijk. Ik luister huiverend en probeer me groot te houden. ‘Ze was de liefde van mijn leven en het feit dat ik haar niet heb kunnen redden, maakt me gek,’ zegt hij, terwijl hij naar haar foto kijkt. Ik volg zijn blik en zeg zacht dat niemand haar kon redden. Hij knikt. Verslagen.
Na al die jaren ben ik gewend geraakt aan het geluid van passerende treinen, het ‘ting-ting-ting’ van de spoorwegovergang naast mijn huis. Maar nu ik weer thuis ben, probeer in slaap te komen, roepen die geluiden beelden op die me tot waanzin drijven. Ik was er niet bij, maar toch zie ik haar springen. Telkens weer. Ik doe geen oog dicht en het zal nog maanden duren voordat ik de geluiden van het spoor kan loskoppelen van gedachten aan het einde van die lieve vrouw die uiteindelijk door niemand gered kon worden.
Mag ik heel even iets zeggen, wat niets met het verhaal te maken heeft? Wat een schitterende foto van de poes. Ik weet niet of ik hem/haar al eerder had kunnen zien. Maar ik zie nu ineens een serie heel mooie foto’s. Verliefd op de poezenfoto.
1400 keer gelezen. Niet gek!!!!!!
Jammer geen IJsland. Maar wat geeft het. Je had plezier in het meedoen. En dat neemt niemand je af.
Dankjewel voor het compliment, Geri. Gisteren zat ze zo prachtig om het hoekje van de balkondeur te kijken, dat ik het niet laten kon haar te fotograferen.
En je hebt gelijk: ik heb genoten van het meedoen en 1400 keer gelezen is een compliment op zich.
Mooi hoor Christien. Je kunt prachtig schrijven en dat is echt een gave. Ik word iedere keer weer meegevoerd. Daar gaat het om!
Het was zo symbolisch geweest als juist dit verhaal het wél gered had. Gemiste kans van de jury! Ik vind het een indringend verhaal, Christien. Aangrijpend. Je hebt de bijzondere gave om jouw woorden onder mijn huid te laten kruipen, ik lees je graag.
Nou, dat zou het zeker geweest zijn, Barbara. Dank voor je lieve woorden.
Jammer Christien, inderdaad hangt alles af van de smaak van de jury, in dit geval een 20 koppige! Maar voor je lezers/fans heb je een heel mooi verhaal neergezet.