‘Ik bel je even naar aanleiding van het bevolkingsonderzoek,’ zegt ze en mijn mond wordt droog. ‘Ze willen aanvullend onderzoek doen, je hebt classificatie 0 gekregen.’ Omstandig legt ze uit wat dat betekent. ‘Dus,’ onderbreek ik haar, ‘er zou ook niets aan de hand kunnen zijn?’ ‘Dat klopt,’ bevestigt ze. ‘Maandagochtend om half tien heb je een afspraak op de mammapoli in het Rijnstate ziekenhuis.’
Ze vertelt wat me dan allemaal te wachten staat en ik zit te trillen op mijn stoel. ‘Gaat het wel?’ vraagt ze en ik antwoord naar waarheid: ‘Nee.’ Nadat ze de verbinding verbroken heeft, blijf ik tien minuten naar mijn zwarte computerscherm staren. Daarna ga ik de trap op naar de woonkamer, waar mijn dochter nietsvermoedend zit te studeren. Ze kijkt op, ziet aan mijn blik dat er iets heel erg mis is en nadat ik haar heb verteld wat zegt ze: ‘Het komt goed, mam. En het spreekt voor zich dat ik me je meega, maandag!’ Ze geeft me een dikke knuffel en ik heb zin om te huilen, maar er komt geen traan. Niet in paniek raken, houd ik mezelf constant voor. Er hoeft immers niets aan de hand te zijn? Tegelijkertijd vraag ik me af hoe we het weekend dat zich voor ons uitstrekt door moeten komen.
De volgende avond ben ik met mijn jongste zus bij mijn moeder. Die schrikt enorm wanneer ik haar vertel over het telefoontje van de huisarts. En dat is heel logisch, want zij heeft aan den lijve de betekenis ondervonden van het woord dat begint met borst en eindigt met kanker. Net zoals haar kleindochter gisteren tegen mij zei: ‘Het komt goed, mam,’ zeg ik dat nu tegen haar. Ze knikt hoopvol en beduusd tegelijk.
Ook de zaterdagnacht breng ik in een staat van halfslaap door. Pas op zondag breek ik. Ik krijg een enorme huilbui, ben opstandig, boos, gefrustreerd. ‘Hoeveel ellende hebben wij al niet te verduren gekregen? Wanneer houdt het nu eens op?’ Ik ben even volkomen in paniek, maar mijn dochter kalmeert me, fluistert dat het heus allemaal zo’n vaart niet zal lopen en eigenlijk weet ik dat zelf ook wel. De gedachte aan behandelingen, ziekenhuisbezoeken en hoe ik in vredesnaam mijn inkomen bij elkaar moet sprokkelen wanneer ik ernstig ziek ben, duw ik resoluut naar de rand van mijn brein. Nee! Het kan eenvoudigweg niet zo zijn! ‘Ik wil op jouw bruiloft zijn, nog ontzettend veel schrijven, reizen, genieten…’ snif ik en zij onderbreekt me met: ‘En vergeet niet dat je de liefde van je leven nog moet ontmoeten!’ Ik lach door mijn laatste tranen van de dag heen.
Op maandagochtend jaagt de verpleegkundige op de mammapoli me de stuipen op het lijf, wanneer ze zegt: ‘Classificatie 0 betekent niet dat we niets gevonden hebben. We zouden u toch niet oproepen als dat zo was?’ Mijn hart zinkt. ‘Er zit links een knobbeltje waarvan we denken dat het niet kwaadaardig is, maar dat zal onderzoek straks moeten uitwijzen. Ik vertel haar over het goedaardige knobbeltje dat zeven jaar geleden in mijn linkerborst ontdekt werd. Zou dat niet datzelfde ‘ding’ kunnen zijn? Ze heeft er geen antwoord op en duwt na een kort borstonderzoek een formulier voor de afdeling radiologie naar me toe, samen met een stapeltje folders over borstkanker. Ik kijk snel opzij, zie hoe mijn dochter verbleekt en meld dat ik die folders wel wat voorbarig vind. Ik stop ze diep weg in mijn tas, plotseling overtuigd dat ik ze niet zal hoeven lezen omdat het ‘ding’ in mijn borst hetzelfde zal blijken te zijn als dat van zeven jaar geleden.
Tegen de radiotherapeutisch laborante begin ik een half uur later opnieuw over het knobbeltje van lang geleden en dat er toen in dit ziekenhuis een biopt genomen is, waarna bleek dat het om een goedaardig fibroadenoom ging. Ze glimlacht, staat op wanneer de radioloog binnenkomt en vertelt hem wat ze zojuist van mij gehoord heeft. Zij zoekt ondertussen naar de foto’s van zeven jaar geleden en vindt ze vrijwel meteen. Hij zegt: ‘O, dat lijkt wel heel veel op wat er nu uit het bevolkingsonderzoek naar voren is gekomen, maar voor de zekerheid maak ik toch nog even een echo.’ Hij maakt goedkeurende geluidjes, terwijl hij daarmee bezig is en dan zegt hij: ‘Blijft u maar even liggen, dan bekijk ik de resultaten nog even samen met mijn collega, maar ik denk dat ik u gerust kan stellen.’ Het duurt niet lang voor hij terug is en zegt dat er geen verder onderzoek nodig is; het is inderdaad exact hetzelfde fibroadenoom als zeven jaar geleden.
Ik ben in staat om met ontbloot bovenlijf en gillend van vreugde de wachtruimte in te rennen, maar kleed me toch eerst maar even aan. Snel loop ik daarna naar het hoekje waar Charlotte zit te wachten. Zodra ze opkijkt, steek ik mijn duim omhoog en mime ik ‘taart’. Ze straalt en zodra ik bij haar ben zegt mijn prachtige, sterke en wijze kind: ‘Ik zei je toch dat het goed zou komen?’
Ik schrik me dood. Gelukkig is het einde goed. 🙂
Oei, het was niet de bedoeling je te laten schrikken, Geri. Maar het is inderdaad gelukkig helemaal goed gekomen!
Wat kun je prachtig schrijven Christien! Maar wat een verhaal en wat een opluchting! Geniet ervan!
Bedankt voor je compliment, Miranda. En genieten doe ik zeker!
pfffff opluchting Chris. Wat heb je toch een heerlijke dochter!
Nou, inderdaad, Hilde. En ja: ik heb een fantastische dochter.