Zoals zo velen ben ik opgevoed met de gedachte dat vlees goed voor je is. En tjonge, wat hield ik ervan. Als mijn zusje hulp nodig had bij het snijden van haar karbonaadje, bood ik me steevast als vrijwilliger aan. Het lukte me vaak om haar af te leiden, zodat ik snel een stukje in mijn mond kon stoppen. Een keer per jaar werd de garage omgebouwd tot tijdelijk vleesverwerkingsbedrijf. De beelden van mijn vader die stukken rundvlees in de gehaktmolen liet verdwijnen, waarna er roze sliertjes uit tevoorschijn kwamen, en van mijn oma, druk in de weer met het maken van bloed- en leverworst, kan ik zo weer oproepen. Zonder enige afkeer of schuldgevoel.
Ik groeide op in een tijd waarin een koe nog mocht ervaren wat gras was, een kip zich suf mocht scharrelen en een varken zich dagelijks in de modder wentelde. Taferelen die bij mijn jeugd op het platteland hoorden, net zoals het besef dat die dieren uiteindelijk voor consumptie bestemd waren. Een vleesliefhebber, zoals ik, is mijn dochter nooit geweest. Bovendien groeide zij op in de stad en kende zij varkens en koeien uitsluitend van de kinderboerderij. Groot was voor haar dan ook de schok toen ze besefte dat wat er in plastic verpakt in de koelkast lag, niet lang daarvoor nog loeiend in een stal had gestaan. Ze was nog maar tien toen ze aankondigde dat ze vegetariër wilde worden. Ik moest een poosje op die mededeling kauwen, want vlees, daar werd je toch groot en sterk van? We sloten een compromis. Als er aardappelen en groenten op het menu stonden, zou ik voor haar het vlees vervangen door een vegetarische burger. Maar in stamppotten zou ik gewoon spekjes blijven doen en in spaghettisaus hamblokjes of gehakt. Stiekem deed ik haar parttime vegetarisme af als een (pre)puberale bui die vast snel zou overwaaien.
De tijd verstreek, maar er waaide niets over. Sterker nog: na verloop van tijd begon ze de hamblokjes uit de spaghettisaus en de spekjes uit de zuurkoolstamppot te peuteren. Uiteindelijk is haar kleine-meisjes-parttime-vegetarisme uitgegroeid tot een principieel en consequent afwijzen van het eten van een product van welk dood dier dan ook. Ik respecteer haar keuze. En zij die van mij, want ik ben vlees lekker blijven vinden. Maar haar keuze heeft me wel tot nadenken gestemd. Dat het vee van nu vaak niet eens meer weet wat daglicht en ruimte om te ervaren, te scharrelen of te wentelen is, wordt een steeds onverdraaglijker gedachte. En dat een koe het equivalent van zeven kilo voedsel per dag nodig heeft – een hoeveelheid waar je dagelijks ook tien mensen van kunt voeden – vind ik ronduit schokkend. Vlees eten begint me voornamelijk om die twee redenen steeds meer tegen te staan. Nu ik bovendien weet dat vlees lang niet zo gezond is als ik vroeger dacht, zet ik regelmatig een vleesvervanger op mijn eigen menu. Ham- en spekblokjes vervang ik tegenwoordig door noten en/of gedroogd fruit en ik heb ontdekt hoe leuk het is om te experimenteren met vegetarische recepten.
Zo ben ik tot mijn verbazing van een karbonade gappende puber veranderd in een meer dan parttime vegetariër. En dat ook nog eens door toedoen van mijn eigen vlees (en bloed).
Leuke column Christien, en de kleine biggetjes zijn schattig!
Dank je, Jannie. En ja, klein beestenspul vertedert.
Zo zie je maar dat kinderen geweldige spiegels kunnen zijn…. Mooi en leuk verhaal Christien.
Greetz. ..
Dankjewel, Spencer.