Oeverloos gelukkig
Halverwege de overtocht begint de man die tegenover ons zit opeens driftig naar het water te wijzen. Wat heeft hij gespot? Een grote vis, misschien? Een dolfijn? ‘Restaurant is there,’ zegt hij luid. Blijkbaar heeft hij begrepen waar wij naartoe willen. We kijken heel geïnteresseerd waarnaar hij wijst, durven niet te zeggen dat we allang weten waar het restaurant te vinden is. We vragen hoe laat de laatste veerboot teruggaat. ‘O,’ zegt de man luchtig, ‘na middernacht pas.’
We wandelen langs het water naar het restaurant. Links deels geruïneerde en grimmig uitziende gebouwen vol graffiti. Daarom kijken we voor ons, naar de rode hangbrug waarachter de zon langzaam naar de horizon zakt en naar rechts, waar de Taag richting de oceaan rolt en aan de overkant Lissabon zich warmt aan de laatste zonnestralen van de dag. Na een minuut of vijftien bereiken we het terras van Atira-te Ao Rio. Het zit bomvol. ‘Het duurt nog een uur voor ik een tafel voor jullie heb,’ zegt de floormanager. We kijken elkaar even aan en zijn het snel eens: we wachten wel en gaan een drankje bestellen om het wachten te veraangenamen.
Aan de bar bestel ik één mojito en één sangriá. Even later worden er twee lege wijnglazen voor ons neergezet en zegt de bartender: ‘Eighteen euro, please.’ Dat lijkt me wat veel voor twee drankjes, maar ik betaal zonder te morren. Tot mijn ontsteltenis zet de barman een enorme kan sangría naast de glazen. Hoe gaan we in vredesnaam dat hele gevaarte leeg krijgen? Ik geloof dat ik sangría niet eens heel lekker vind. ‘Je kunt fluiten naar je mojito,’ grapt mijn vriend. Ik grinnik, pak de beide glazen en zet koers richting een leeg bankje aan het water. Hij volgt met de grote hoeveelheid drank.
Eén slokje. Dat is alles wat ik nodig heb om te constateren dat ik sangría wél lekker vind. Bovendien trakteert de hemel ons op een schouwspel dat met de minuut kleurrijker en indrukwekkender wordt. Als het mogelijk is om je suf te genieten, dan is dat wat we doen. En ondertussen nadert het drankje de bodem van de kan. Net voor het helemaal donker is, komt de floormanager ons halen: we kunnen aan tafel. Dat we onze voor- en hoofdgerechten zo goed als tegelijkertijd geserveerd krijgen, kan ons geluksgevoel niet tenietdoen. Dat de kan leeg is evenmin.
Het pad over de kade is smal en nauwelijks verlicht, maar we vinden de weg terug naar de veerhaven zonder noemenswaardige problemen. ‘De veerboot ligt er al,’ zeg ik verheugd, maar als we dichterbij komen blijkt de loopplank weggehaald en de boot helemaal donker. Het stalen gevaarte krast en piept onheilspellend terwijl het tegen de kade schuurt. Hoe komen we nu aan de overkant? En de laatste boot ging toch pas na middernacht? Of hebben we zo zitten genieten dat we alle besef van tijd verloren zijn? Snel kijk ik op mijn telefoon: het is pas half elf.
We lopen snel naar de iets verderop gelegen veerterminal en zien dan pas dat er nóg een boot afgemeerd ligt. Deze is helverlicht, lijkt klaar voor de overtocht. Een paar minuten later zetten we oeverloos gelukkig koers richting de lichtjes van de stad die inmiddels onze harten veroverd heeft.
Ik heb elk moment herkend. In de stad van mijn dochter 😍 Maar je warme eigen ervaring was natuurlijk een heel mooi en smakelijk sausje. Knappe gelukkige schrijfster! 😘
Ah, wat een lieve reactie, dankjewel 😘 En Does boft maar; wat een heerlijke stad om in te wonen ❤️
En nu maar duimen dat die tweede boot de goede richting uitvaart. En lees “uitvaart” in de juister context 🙂
Dat deed hij, gelukkig.