In València ontdekte ik hoe fijn fietsen is en nam ik me voor thuis vaker op de fiets te stappen. Wat ik vervolgens niet deed. In februari huurden mijn vriend en ik op Ameland elektrische fietsen en was ik al na een halfuurtje trappen om: ik ging een e-bike aanschaffen. Toen bleek dat mijn werkgever me een fietsplan kon aanbieden, twijfelde ik niet langer en exact een maand na ons heerlijke Ameland-avontuur kon ik mijn pauwblauwe e-bike ophalen.
Een dag later komt mijn lief met zijn elektrische fiets naar Velp en verkennen we de omgeving al trappend. Het is even wennen, zo’n zware fiets met elektrieke frutsels. Een hand uitsteken en daarna een bocht nemen is iets wat ik nog niet meteen onder de knie heb, wat me af en toe een boze opmerking van een medeweggebruiker oplevert. In het weekend erna fietsen we naar Elst. Ik wil van de zomer minstens een keer per week naar kantoor fietsen en kan zo de route alvast verkennen. Dat je een e-bike na een aantal flinke ritten moet opladen, zit nog niet in mijn routine. Dat het schermpje bij vertrek in plaats van vijf nog maar twee blokjes aangeeft, vind ik niet verontrustend. Totdat we in Elst zijn en blijkt dat mijn accu nagenoeg leeg is. De oplaadkabel heb ik niet bij me. ‘Ach,’ zegt Gert als ik na enkele kilometers niet-ondersteund trappen enigszins begin te hijgen, ‘ik fiets wel op de jouwe naar huis, dan mag jij op die van mij.’
Bij goed weer fietsen we elk weekend wel een kilometer of veertig per dag. Meestal is Velp onze uitvalsbasis, maar dankzij de fietsendrager van mijn vriend gaan we soms ook wat verder weg. Zo fietsten we al langs de Noordzeekust en door de West-Betuwe. Steevast eindigt een lange (en soms ook een korte) fietstocht op een terras. En telkens weer verzuchten we dat elk weekend op deze manier wel een mini-vakantie lijkt.
Met 750 afgelegde kilometers op mijn teller, rijden we via prachtige fietspaden over de Posbank richting Dieren. Op het heuvelachtige terrein gaat mijn lief als een pijl uit een boog voor me uit. Ik rem een beetje bij en houdt ondertussen mijn hart vast, hopend dat mijn snelheidsduivel heelhuids onderaan op me wacht. Dat doet hij, gelukkig. We willen gaan lunchen bij de Carolinahoeve in De Steeg. Er buigt een zandpad af van het fietspad. Ernaast staat een bord: Carolinahoeve -> Tot zo! Gert slaat moeiteloos het mulle zand vol keien in. Zonder me te realiseren dat zijn fiets veel beter tegen dit soort omstandigheden bestand is, stuur ik hem achterna. Al na enkele meters voel ik dat mijn fiets iets anders wil dan ik. Zo beheerst mogelijk knijp ik in de remmen en haal ik mijn linkervoet van de trapper. Die glijdt uit op een gladde steen en voor ik besef wat er gebeurt, stort ik met fiets en al ter aarde. Binnen enkele seconden staat Gert bij me. ‘Gaat het?’ vraagt hij en ik knik dapper. Daar zit ik dan, te grazen genomen door een stom zandpad. En dat terwijl ik bang was dat híj zou vallen!
Bij de Carolinahoeve laten we ons de lunch goed smaken, maar veel zin om nog veel verder te fietsen hebben we niet meer. Bovendien voelt mijn rechterarm alsof die door de mangel gehaald is en vindt mijn hand schakelen en remmen plotseling pijnlijke handelingen. Pas thuis ontdek ik de enorme bloeduitstorting aan weerszijden van mijn elleboog. Desondanks kan ik stellen dat ik in geen jaren een betere aanschaf heb gedaan. Ik ben op plekken (soms heel dicht bij huis) geweest, waarvan ik het bestaan niet had vermoed, heb in twaalf weken tijd vaker een pontje genomen dan in de jaren daarvoor (en daar intens van genoten), ik heb de wind in mijn haren gevoeld, de zon op mijn gezicht en hand in hand gefietst met de liefste man op aarde. De paars-blauw-gele arm neem ik maar voor lief. Zodra die weer zijn normale kleur heeft aangenomen (en ik mijn hand weer pijnloos kan gebruiken) gaan we beslist weer nieuwe fietsavonturen beleven, hij en ik.
Volgende keer een emmertje stroom meenemen voor het geval je accu weer leegraakt? 😉
Wat een goed idee, Peter 😅