Niet meer van jou (1)

Afbeelding 216_Charlotte

‘Ik ook van jou.’ Vier woorden die hij in de afgelopen negentien jaar elke avond voor het slapengaan tegen mij gezegd heeft. En gisteravond zei hij na mijn: ‘Ik hou van jou,’ helemaal niets. Even dacht ik dat hij al sliep, maar toen zei hij snel: ‘Ik weet niet of ik nog van je hou.’ Achteloos, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Hij weigerde een verdere toelichting, snauwde dat hij moe was en viel even later als een blok in slaap.

Vechtend tegen de slaap heb ik de ochtend op mijn werk doorgebracht en nu zit ik thuis, achter de pc. Voordat Kiki uit school komt, wil ik nog even een mailtje van een vriendin beantwoorden. Ik zit naar het scherm te staren, zonder dat mijn vingers over de toetsen gaan. Moe ben ik, intens moe en Jans woorden van gisteravond blijven maar door mijn hoofd spoken. ‘Ik weet niet of ik nog….’ Waarom ik plotseling besluit zijn mailbox te openen, weet ik niet. Het is alsof ik de verklaring voor zijn opmerking – en zijn kribbigheid van de afgelopen tijd – ergens tussen zijn mails wil vinden. Mijn ogen racen langs de lange lijst berichten. Waar ik mailtjes altijd sorteer, indien nodig verwijder en anders in aparte mappen opruim, laat mijn echtgenoot alles staan waar het binnenkomt: in het Postvak In. De meeste afzenders komen me bekend voor. Collega’s, de bank, onze accountant, verzekeringsmaatschappijen. Maar dan: een hotel in Bulgarije. Ik houd mijn adem in als ik zie dat het om een bevestiging van een reservering gaat. Aarzelend open ik het berichtje.

Beneden gaat de voordeur open. ‘Hoi, mam!’ roept Kiki en ik schrik van haar stem. Snel zet ik de computer uit, waarna ik de trap af ren.
Mijn dochter kijkt me aan met een bezorgde blik in haar ogen. ‘Wat is er?’ wil ze weten en ik glimlach dapper. ‘Niks, lieverd, heb je zin in thee?’
De middag gaat in een roes aan me voorbij. Nu houden niet alleen de woorden van Jan me bezig, maar ook die uit de e-mail uit Bulgarije. Ik wil Kiki niets laten merken van de chaos in mijn hoofd, maar dat lukt slecht. Telkens vraagt ze wat er aan de hand is; telkens antwoord ik dat ik een beetje moe ben, verder niets. Ik heb sterk de indruk dat ze me niet gelooft.

Met een enorme tegenzin begin ik met de voorbereidingen voor het avondeten.
Net voordat ik de spaghetti af wil gieten, belt Jan. ‘Sorry, maar het wordt wat later. Eet maar vast, ik haal onderweg wel een broodje.
‘O,’ zeg ik, te boos om er iets aardigs aan toe te voegen, en hang op.
Kiki en ik eten in stilte. Ik worstel met de lange glibberige slierten; normaal gesproken ben ik uitermate bedreven in het eten van spaghetti, nu staat het eten me tegen.
Als ik haar een uur later een nachtzoen kom brengen, kijkt ze me ernstig aan. Ze aait over mijn wang, zegt zacht: ‘Welterusten.’
Ik geef haar een kus, fluister: ‘Slaap lekker,’ en ga naar beneden.

In de gang stuit ik op Jan, die net zijn jas aan de kapstok hangt. Hij glimlacht ongemakkelijk naar me en loopt door naar boven om Kiki welterusten te gaan zeggen. Als hij weer beneden komt, sta ik, met mijn rug tegen het aanrecht en met mijn armen over elkaar geslagen op hem te wachten. ‘Ik zag in jouw mailbox een reserveringsbevestiging van een hotel in Bulgarije. Wat moet je daar in vredesnaam?’ open ik onmiddellijk de aanval.
Hij lijkt even van zijn stuk gebracht en trekt een gezicht dat de indruk moet wekken dat hij geen idee heeft, waar ik het over heb.
‘Jij zou volgende week zaterdag en zondag gaan overwerken,’ spuug ik uit, ‘maar volgens mij heeft het bedrijf van jouw baas geen vestiging in Oost-Europa!’
Zijn blik wordt kil terwijl hij terugkaatst: ‘Wat heb jij in mijn mailbox te zoeken, Anna?’
Ik ben sprakeloos en dat geeft hem de gelegenheid een lange monoloog te beginnen.
‘Ja, aanvankelijk moest ik een weekend overwerken, omdat er een nieuw computersysteem geïnstalleerd zou worden. Je weet dat ik al een tijdje niet lekker in mijn vel zit. Toen mijn baas liet weten dat de installatie werd uitgesteld, besloot ik een reisje te boeken. Ik dacht dat er even tussenuit gaan me goed zou doen. En ik had geen zin daarover met jou te overleggen. Had jij niet in mijn mailbox geneusd, dan was je nooit te weten gekomen dat ik niet in Den Haag, maar in Bulgarije was.’
Mijn woede neemt met de minuut toe. Hoe haalt hij het in zijn hoofd? ‘Weet je nog dat ik je een paar jaar geleden vroeg, of je het goed vond dat ik een lang weekend met een vriendin op pad ging?’
Jan schudt zijn hoofd.
‘Dat mocht niet van jou! Je zei dat zodra een van ons liever alleen op pad ging, ons huwelijk voorbij zou zijn.’
Hij kijkt me onbewogen aan, haalt zijn schouders op. ‘Of je nou op je kop gaat staan of niet, ik ga over twee weken naar Bulgarije. Punt uit. En ik ga naar boven, want ik heb geen zin in een preek van jou.’

II

In de dagen die volgen, probeer ik Jan op andere gedachten te brengen. Realiseert hij zich hoe erg hij mij gekwetst heeft door tegen me te liegen, in het geheim een reisje voor zichzelf te organiseren? Ik doop mijn argumenten de ene keer in azijn, de andere keer in honing, maar hij luistert telkens met een half oor.

Een paar uur voor zijn geplande vertrek komt hij opeens naast me zitten op de bank. Hij brengt zijn gezicht dicht bij dat van mij en zegt kalm: ‘De vlucht en het hotel zijn al betaald. Je denkt toch niet dat ik, omdat jij me dit reisje blijkbaar niet gunt, van plan ben om dan maar niet te gaan? Ik heb dit nodig, Anna.’
Ben ik egoïstisch? Ja, hij is ontzettend druk geweest, de afgelopen tijd. En kribbig. Misschien doen een paar dagen weg hem inderdaad wel goed. ‘Zal ik je straks naar Schiphol brengen?’ bied ik halfslachtig aan.
Hij schudt zijn hoofd, staat op en gaat naar boven om in te pakken.
Ik blijf ontredderd achter op de bank. Waar is de man gebleven met wie ik indertijd trouwde? In stilte hoop ik dat ik over een paar dagen de goedgehumeurde, tedere Jan van vroeger terugzie. Maar een klein, venijnig stemmetje in mijn hoofd zegt dat wonderen niet bestaan. Dat ik bovendien de situatie eens om moet draaien. Hoe zou Jan reageren als hij erachter kwam dat ik er, zonder zijn medeweten, een paar dagen tussenuit wilde?

De spanningen tussen Jan en mij zijn Kiki niet ontgaan. Pas bij het ontbijt, de volgende ochtend, durft ze erover te beginnen. ‘Waarom is papa gisteravond naar Bulgarije gegaan?’
Heel even overweeg ik om haar te vertellen dat hij er voor zijn werk heen is, maar ik voel dat ze geen genoegen zal nemen met die verklaring. En aangezien ik haar altijd voorhoud dat ze nooit mag liegen, besluit ik haar uit te leggen dat hij een beetje overspannen is. ‘Hij moest er even tussenuit, je weet hoe druk hij de laatste tijd is geweest.’
Haar onderzoekende blik doet me mijn ogen afwenden. Meer dan dit wil ik haar niet vertellen. Dat ik me zorgen maak over hem, over ons huwelijk, wil ik koste wat het kost voor haar verborgen houden.

Ik worstel me door de zaterdag heen. ’s Avonds belt Jan. Hij is kortaf tegen me en vraagt meteen naar Kiki. ‘Ik geef haar even,’ zeg ik zo opgewekt mogelijk.
Het gesprek tussen vader en dochter duurt niet lang en als ik haar hoor vragen of hij mij nog even wil spreken, steek ik mijn hand alvast uit naar de telefoon.
Verbouwereerd kijkt ze me aan: ‘Hij zei ‘nee’,‘ stamelt ze. Langzaam laat ik mijn hand weer zakken.

Het is zondagavond en Kiki mag opblijven tot Jan thuis is. Ik heb gezien dat de vlucht uit Sofia keurig op tijd is geland. Sindsdien heb ik verschillende keren geprobeerd Jan telefonisch te bereiken. Tevergeefs. Mijn zenuwen zijn tot het uiterste gespannen. En dan, even voor negenen, gaat de voordeur open. Kiki en ik lopen hem tegemoet en hij omhelst onze dochter. Mij negeert hij volkomen.
‘Moet jij niet naar bed, Kiki?’ vraagt hij, terwijl hij naar de woonkamer loopt.
Ik blijf vanuit de deuropening naar hem kijken. Als bevroren. ‘Hallo schat, fijn dat je weer thuis bent.’
Hij draait zich naar me om, emotieloos en mompelt: ‘Ga maar met haar mee naar boven, dan kan ik even rustig zitten.’
‘Natuurlijk, en als ik zo weer beneden ben, hoor ik graag hoe jouw weekend was.’
Kiki poetst haar tanden en ik wacht, gezeten op de rand van het bad, tot ze klaar is. Mijn hart gaat als een razende tekeer. Ik ben zo blij dat mijn man weer veilig thuis is en zo verdrietig tegelijkertijd. Zijn kille gedrag van zojuist jaagt me angst aan en er gaan honderdduizend dingen tegelijk door mijn hoofd.
‘Mama,’ zegt Kiki zacht, ‘ik ben klaar. Ga je mee naar mijn kamer?’
Ik sta op, loop als een robot achter haar aan en geef haar een extra dikke knuffel, zodra ze in haar bed ligt. ‘Slaap lekker, meisje,’ fluister ik, voordat ik het licht uitdoe.
Het voelt alsof er in elke sok een kilo lood zit, als ik de trap af loop.
Vanaf de bank spuwen de ogen van Jan felblauw vuur. ‘Ik ga een poosje ergens anders wonen,’ zegt hij plompverloren.
Ik blijf midden in de kamer staan. Blijkbaar mankeer ik iets aan mijn oren, want ik heb hem vast niet goed verstaan. ‘Kun je dat nog een keer herhalen,’ vraag ik met een stem die me vreemd is.
‘Ik ben er voorlopig even klaar mee. Met dit huwelijk, met dit huis, met de spanningen, met… met jou! En dat werd me in Bulgarije extra duidelijk. Ik heb je geen seconde gemist. Daarom ga ik op zoek naar woonruimte voor mezelf, zodat ik alles op een rijtje kan zetten. Zonder jou.’

III

De ingewikkeldste weken van mijn leven zijn voorbij gegaan. Weken waarin ik heb geprobeerd te begrijpen waarom Jan ruimte en tijd voor zichzelf nodig heeft. Weken vol huilbuien, smeekbeden en – totaal vruchteloze – verleidingspogingen.
De kerstdagen liggen achter ons. Ik zal ze me altijd blijven herinneren als afschuwelijk. Waar ik wanhopig probeerde iets van Kerstmis te maken, vooral voor Kiki, dreef Jan me tot waanzin met zijn zoektocht naar een gemeubileerd huis of appartement. ‘Waarom?’ vroeg ik keer op keer. ‘Je kunt toch ook een poosje in een hotel logeren?’ Minachting was mijn deel. Waar ik trachtte ons huwelijk te redden, leek Jan met heel andere dingen bezig.

Het is oudejaarsdag. ‘Ga alsjeblieft met Kiki naar je moeder,’ heeft hij me vanochtend opnieuw met klem verzocht.
Vannacht heb ik hem een brief geschreven. Een waarin ik al mijn wanhoop en hoop, onbegrip en begrip gelegd heb. Voordat ik vertrek, geef ik hem aan Jan. ‘Lees hem pas als ik weg ben,’ zeg ik zacht, de envelop in mijn uitgestrekte hand.
Hij neemt hem aan en laat hem achteloos op de tafel vallen. ‘Dag,’ zegt hij simpelweg.
Kiki wacht buiten op me en als we samen wegrijden, voel ik dat ze naar me zit te kijken vanaf de passagiersstoel. ‘We maken er een fijne avond van, mam,’ zegt ze.
Ik kijk niet opzij, knik alleen maar en vecht tegen mijn tranen.

Mijn moeder maakt geen woorden vuil aan het feit dat Jan niet meegekomen is. Ze knuffelt haar kleindochter en mij alleen maar extra stevig. De tijd lijkt van stroop gemaakt. Als het eindelijk toch bijna middernacht is, gaat ergens een gillende keukenmeid de lucht in. Ik heb zin om mee te gillen, maar in plaats daarvan verzamel ik moed om mijn moeder en Kiki over enkele minuten een gelukkig nieuwjaar te wensen. Nog nooit klonken die twee woorden me zo belachelijk in de oren.
‘Bel papa maar even,’ zeg ik om even na twaalven tegen Kiki. Nadat ze hem met een klein stemmetje de beste wensen heeft overgebracht, geeft ze mij de telefoon.
‘Gelukkig nieuwjaar.’ Hij klinkt relaxed.
Ik kan alleen maar huilen. Ik mis hem zo vreselijk en vind het zo afschuwelijk om op dit moment op 150 kilometer afstand van hem te zijn. Maar meer nog heb ik verdriet om het feit dat hij zo beheerst en koel reageert. In zijn stem wil ik op zijn minst een lichte snik horen. Maar die is er niet, komt er ook niet. Hij neemt niet eens de moeite om me te troosten en hangt veel te snel naar mijn zin op.

Ons huis voelt op nieuwjaarsdag plotseling niet meer als een thuis. Dat heeft alles te maken met de man die een paar maanden geleden nog een liefhebbende echtgenoot was en zich nu gedraagt alsof hij mijn aanwezigheid niet langer kan velen. Een vluchtige zoen, meer kan er niet vanaf. Ik vraag hem wat hij gisteravond gedaan heeft. ‘Wat denk je zelf? Ik heb een beetje op de bank gehangen, tv gekeken en verder niks.’
Wat ben ik ook een sukkel. Had ik echt verwacht dat hij zich huilend in mijn armen zou storten? Dat hij zou zeggen dat hij ons nog veel erger gemist heeft dan wij hem? Ik ben kwaad op mezelf omdat ik zo naïef was te denken dat hij vandaag anders zou zijn dan gisteren en glimlach moeizaam naar hem. ‘Oké,’ zeg ik. Meer kan ik op dit moment niet bedenken.
Kiki is ondertussen naar haar kamer gegaan en ik ga even bij haar kijken. Ze zit wezenloos voor zich uit te staren op haar bed, haar kussen in haar armen geklemd. Mijn hart breekt.

’s Avonds hoor ik Jan rommelen op de logeerkamer en dan komt hij me vragen waar het beddengoed ligt.
‘We wonen hier nog maar zeventien jaar en al die tijd heeft het beddengoed op dezelfde plek in de linnenkast op onze slaapkamer gelegen. Maar zolang je hier woont, slaap je in ons bed. Dat eis ik van je.’
Hij kijkt me een beetje schaapachtig aan en zegt: ‘Al goed, ik ga slapen.’
Tien minuten later kruip ik naast hem en tot mijn verbazing draait hij zich naar me om. Hij slaat zijn armen om me heen en zegt op zwoele toon:  ‘Je bent te goed voor deze wereld.’
Ik streel zijn rug en voel hoe ik, ondanks alles, overspoeld wordt door een intens gevoel van liefde. Mijn hand glijdt langzaam naar beneden, waar ik opeens stof voel in plaats van blote huid. ‘Waarom heb je in vredesnaam een onderbroek aan?’
‘Omdat ik niet meer met je wil vrijen.’ Zijn stem heeft niets meer van de zwoelte van daarnet.
De leegte in mij vult zich tot ver over de helft met verdriet dat me diep in de matras duwt en me de adem beneemt.

IV

‘Heb je een ander?’ vraag ik na twee dagen gewapende vrede.
‘Hoe kom je daar nou bij?’ Hij klinkt oprecht verontwaardigd en kijkt me strak aan.
Schaamte kolkt in mijn buik. Hoe durf ik het hem te vragen? Heeft hij ooit tegen mij gelogen? Ik stotter dat ik spijt heb van mijn vraag.
Plotseling slaat hij zijn armen om me heen. Die tederheid verrast me en ik ben helemaal uit het lood geslagen, als hij mijn rug begint te strelen. ‘Ik hou van je,’ prevelt hij, waarna hij me loslaat om me nogmaals diep in de ogen te kunnen kijken.
Ik ben in een opperste staat van verwarring. Hij houdt van me, maar wil niet meer met me vrijen. Hij houdt van me, maar wil hier niet meer wonen. Ik wil honderdduizend dingen zeggen. En vragen. Maar ik weet niet waar ik moet beginnen, bovendien is er iets in zijn ogen, dat me doet zwijgen.
‘Misschien moeten we maar gaan scheiden,’ zegt hij dan achteloos.
Diep vanbinnen tuimelen zo  veel gedachten, woorden en vloeken door elkaar, dat ik hem alleen maar sprakeloos aan kan kijken.
‘Maar ik moet nu gaan. Over een half uur word ik verwacht in dat appartement dat ik kan gaan huren.’ Hij beent de kamer uit en even later hoor ik de voordeur dichtvallen.

Ik voel er weinig voor om lijdzaam op hem te gaan zitten wachten. Kiki is bij een vriendinnetje en ik spring op de fiets. Even naar de supermarkt. Niet bepaald het leukste uitje, maar het biedt me in elk geval wat afleiding. Het is ijskoud buiten en dat komt me goed van pas, want bij Albert Heijn loop ik de moeder van een klasgenootje van Kiki tegen het lijf.
‘Gaat het goed?’ vraagt ze bezorgd, doelend op mijn betraande wangen.
‘Ja, hoor, maar ik krijg altijd van die tranende ogen als er zo’n poolwind waait,’ probeer ik luchtig te klinken.

Weer dicht bij huis, zie ik de auto van Jan al staan. Die is snel weer thuis, denk ik opgelucht, dan was het waarschijnlijk niets voor hem. Mijn opgeluchtheid verdampt als regendruppels in de woestijn, zodra ik binnenkom.
Opgetogen zwaait Jan met een papier. ‘Ik heb meteen het contract maar getekend. Ik moet nu even naar de bank, omdat ik de borgsom contant moet betalen en daarna kan ik meteen de sleutel ophalen.’ En weg is hij alweer. Begonnen aan zijn eigen toekomst.
Verdrietig loop ik de trap op, naar de studeerkamer. De pc glimt me tegemoet. Jan heeft gezegd dat hij dit gloednieuwe exemplaar mee zal nemen. De oude staat nog op zolder. Die mogen wij houden. Ik was eigenlijk van plan om een vriendin te mailen, maar nu ik hier zit, bedenk ik me. Ik stop een usb-stick in de computer en begin Jans privébestanden te kopiëren. Iets in mij zegt dat ik daar later de antwoorden op veel van mijn vragen zal vinden.

Het is zaterdag. Jan gaat vandaag verhuizen en ik wilde er geen getuige van zijn, hoe hij dozen vol overhemden, boeken, cd’s, verzamelingen en souvenirs het huis uit zou dragen. Kiki en ik zijn daarom vanochtend weggegaan en Jan heeft gebeld om door te geven dat hij de deur achter zich dichtgetrokken heeft. Aarzelend steek ik de sleutel in het slot. De geur van Jans aftershave hangt er nog, als een belofte. Alsof hij elk moment terug kan komen. Hoewel zijn vertrek niet direct zichtbaar is, voel ik het. Tot op het bot.
Op de keukentafel ligt een envelop. ‘Voor Kiki,’ staat erop.
Ze scheurt hem open en begint te lezen. Als ze klaar is, geeft ze hem aan mij. ‘Hij schrijft ook nog iets aan jou, mam,’ probeert ze me te troosten.
Onderaan, een enkele regel: ‘Anna, ik zal de komende tijd bekijken of er nog een mogelijkheid tot terugkeer is.’ Geen excuses, niets liefs, alleen een korte, zakelijke mededeling.

‘De eerste nacht zonder jou,’ fluister ik ’s avonds tegen zijn kussen. Dat er hoogstwaarschijnlijk nooit meer een nacht mèt hem zal komen, daar durf ik niet eens aan te denken.

V

In de eerste seconden na het ontwaken, lijkt de wereld nog prachtig. Tot de realiteit me als de bliksem treft. De vijfde morgen zonder Jan, tel ik in gedachten. Sinds zijn vertrek bevat mijn gebruikelijke ochtendritueel iets nieuws: overgeven, voordat Kiki wakker wordt. Ook nu ben ik net op tijd in de badkamer. Mijn lichaam vecht om mijn maaginhoud naar buiten te werken. En net zoals de afgelopen ochtenden belandt er niet veel meer dan een zielig straaltje vocht in de toiletpot. De misselijkheid is nog niet helemaal over en daarom blijf ik voor de zekerheid nog even in bijna dubbelgevouwen positie.
‘Wat is er mama, ben je ziek?’ Bleek, met verwarde haren en slaperige ogen staat Kiki vanuit de deuropening naar me te kijken.
Ik kom overeind, druk op de spoelknop en zeg: ‘Nee, hoor, er is niets. Kom, dan gaan we ontbijten.’ Nou ja, ontbijten is voor dat miezerige stukje cracker dat ik naar binnen krijg een wat overdreven betiteling, denk ik erachteraan.

Vandaag is mijn wekelijkse vrije dag. Zodra Kiki naar school is, neem ik een kop koffie mee naar boven, naar de studeerkamer. Deze ochtend wil ik besteden aan het herinrichten van de oude pc, die Jan weer teruggezet heeft. Terwijl het ding rochelend tot leven komt, denk ik opeens weer aan de usb-stick die ik, om er zeker van te zijn dat Jan hem niet zou vinden, tussen mijn ondergoed in de linnenkast verstopt heb. Ik ga hem meteen halen en even later rollen Jans bestanden over het scherm. Ik zie mappen met nietszeggende titels als ‘Boekhouding’ en ‘Correspondentie’. En dan, plotseling, een map ‘ZIJ’. Met drie hoofdletters. Even aarzel ik, want intuïtief voel ik dat ‘zij’ niet op mij slaat. De map bevat een enkel document en een afbeelding. Die bekijk ik als eerste. En daar is ‘zij’. Een vrouw – nou ja, een meisje eigenlijk nog – met donker haar en donkere ogen. Niet onknap, maar ook niet oogverblindend. Ik staar een poosje naar haar gezicht zonder haar daadwerkelijk te zien en dan open ik het document.

Jan heeft citaten gekopieerd uit chatsessies met Ivana – zo heet ‘zij’ blijkbaar. Meer dan wat ongeveer gelijkluidende korte zinnen (‘I love you so much’) bevat het niet. En een bevestiging van de afspraak om elkaar in een Bulgaars hotel te ontmoeten, eindelijk te ontmoeten. Als ik alles gelezen heb, ben ik heel even stil. Dan begin ik tegen de computer te schreeuwen. Oorverdovend, hysterisch en wanhopig.
Waar het lezen van het document snel ging, duurt het op me in laten werken van de inhoud aanzienlijk langer. Ik denk aan hoe ik Jan nog niet zo lang geleden vroeg of er een ander was. Aan hoe stoïcijns hij beweerde van niet. Het bewijs van het tegendeel staat hier voor mijn neus. De wetenschap dat hij me bedriegt, doet al pijn genoeg. Dat hij daar ook nog eens over liegt, maakt dat ik totaal overstuur ben.

Mijn koffie is koud geworden. Ik sta op omdat ik deze stoel, dit bureau opeens niet meer kan verdragen. De gedachte dat Jan hier al maanden in het geheim god mag weten wat heeft zitten bespreken met zijn Bulgaarse verovering vervult me met walging.
In de keuken giet ik mijn koffiemok leeg in de gootsteen. Ik houd een groot glas onder de kraan en drink het daarna in een teug leeg. Hoe heb ik zo naïef kunnen zijn, te denken dat hij eerlijk tegen me was? Haarscherp herinner ik me nu de keren dat hij een loopje met de werkelijkheid nam. De huwelijkscrises die daarvan steeds weer het gevolg waren. Zijn volkomen misplaatste maar telkens herhaalde: ‘Je moet me vertrouwen, Anna.’ Jan was, is en blijft… niet te vertrouwen, realiseer ik me nu.

Ik ben, ondanks alles, altijd van Jan blijven houden, maar nu slaat mijn gevoel om naar iets dat weinig met liefde voor hem te maken heeft. Scheiden is aldoor een onverdraaglijke gedachte geweest, maar nu besef ik dat ik niet meer met hem verder kan. Nooit meer. Ik pak de telefoon en kies zijn nummer.
‘Waarom stoor je me terwijl ik aan het werk ben?’ zegt hij geërgerd.
‘Je meldt je maar ziek of verzint maar een andere smoes, maar ik wil je vanmiddag spreken, voordat Kiki uit school komt.’
Hij kent me langer dan vandaag en hoort aan mijn stem dat ik niets anders verwacht dan zijn instemming. ‘Oké,’ zegt hij en hangt op.

Ik leg mijn mobieltje op de salontafel. Langzaam schuif ik mijn trouwring van mijn ringvinger en leg hem naast de telefoon. Ik huiver. Zonder dat smalle, gouden bandje voel ik me ineens verschrikkelijk naakt.

VI 

De advocaat kijkt van Jan naar mij, afwachtend.
Jan wijst op mij en zegt dat ik maar moet vertellen waarom we hier zijn. ‘Zij wil scheiden,’ voegt hij eraan toe.
‘Mijn man heeft een vriendin. Het lijkt me dat hij het woord mag doen.’ Twee zinnen die als hagelstenen uit mijn mond rollen.
Ik hoor hoe Jan diep ademhaalt en begint. Hij zorgt ervoor dat het net lijkt alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, dat hij ergens anders is gaan wonen. Dat zijn meisje (ik ben er inmiddels achter dat ze bijna een kwart eeuw jonger is dan hij) binnenkort uit Bulgarije komt om met hem te gaan samenwonen.
Mijn gedachten dwalen af naar die middag, nu drie weken geleden. Hoewel ik hem gebeld had en ik dus wist dat hij zou komen, stond hij toch nog plotseling voor mijn neus. Het viel hem onmiddellijk op dat mijn trouwring op de salontafel lag en vroeg naar de reden daarvan.
‘Wie is Ivana?’ beantwoordde ik zijn vraag met een wedervraag.
‘Hoe weet jij…?’ begon hij, maar ik onderbrak hem.
‘Dat doet er niet toe. Ik heb er recht op te weten wat er aan de hand is. Dus begin maar te vertellen. Je hebt een uur.’
Hij had haar van de zomer op internet ontmoet en ze hadden wekenlang met elkaar gechat. ‘Uiteindelijk werden we verliefd op elkaar,’ besloot hij stralend.

Dat stralende heeft hij nog steeds, zie ik als ik opzij kijk. Hij vertelt met onverholen trots over zijn vriendin en ik voel hoe ik steeds verder wegzink in mijn stoel. Zij is van het ene op het andere moment de belangrijkste persoon in zijn leven geworden. Kiki en mij heeft hij gedegradeerd tot onbelangrijke figuranten. Een gewaarwording die me misselijk maakt en me onbeschrijfelijk veel pijn doet.
Met een vurigheid die ik lang niet meer bij hem gezien heb, zegt Jan: ‘Als mijn vriendin straks uit Bulgarije komt, ben ik in financieel opzicht verantwoordelijk voor haar.’
De blik die de advocaat over de tafel werpt, is gemaakt van gesmolten ijzer. ‘Tja, meneer, dat is natuurlijk zo, maar uw eerste prioriteit zou toch moeten liggen bij het afwikkelen van de scheiding. Mevrouw en uw dochter hebben er recht op dat u een en ander netjes regelt.’
Jan is niet aan tegenspraak gewend, maar tot mijn verbazing duldt hij het deze keer. Hij zwijgt bedremmeld, als een jongetje dat daarnet terecht gewezen is. Ivana komt verder niet meer ter sprake. En een uur later nemen we afscheid van de advocaat. Het is nu aan Jan en mij om in financieel en praktisch opzicht orde op zaken te stellen.

Onderweg naar de auto vraag ik me af waarom ik erin toegestemd heb, met hem mee te rijden naar het advocatenkantoor. Ik overweeg naar huis te lopen, zo ver is het niet. Maar ik ben uitgeput en even later zit ik toch naast hem. Ik houd mijn blik strak op de weg gericht en mijn kaken stijf op elkaar.
Over een paar maanden zijn we officieel gescheiden. Het blijft een idiote en bijna onverdraaglijke gedachte. Toch is het woord ‘ex’, sinds ik mijn trouwring afgedaan heb, een vanzelfsprekend onderdeel van mijn vocabulaire geworden. Aan Jan refereren als ‘mijn man’ voelde meteen zo raar, zo onnatuurlijk, dat ik het niet meer over mijn lippen kreeg.
Dan verbreekt hij opeens de stilte en zegt: ‘Als je mijn achternaam wilt blijven gebruiken, heb ik daar geen moeite mee, hoor.’
Ik geloof mijn oren niet. Wat een belachelijke, bijna narcistische opmerking. Waarom zou ik? Zijn achternaam mag dan fraaier zijn dan die van mij, ik kan die naam niet meer dragen, niet meer verdragen. ‘Op het moment dat ik mijn trouwring afdeed, heb ik ook afscheid genomen van jouw naam. Voortaan heet ik weer gewoon Anna Schaap, ’ antwoord ik beslist.
Op de hoek van de straat zet Jan de auto half op de stoep. Hij laat de motor draaien en kijkt me aan. Ik voel me heel ongemakkelijk. Hij buigt zich naar me toe, van plan me op mijn mond te zoenen. Ik  zeg stug dat ik denk dat een dergelijke kus niet meer gepast is. Hij lijkt verbaasd, maar dringt verder niet aan.
Ik weet niet zo goed hoe ik nu afscheid moet nemen. Zal ik hem drie zoenen geven, of alleen een hand, of… ‘Dag,’ zeg ik dan maar en ik stap uit. Ik wil niet achterom kijken, zet er flink de pas in en zodra ik de sleutel in het slot steek, hoor ik hoe hij wegrijdt. Ik ben blij dat Kiki nog bij de buren is, dat ik even alleen ben. Ze hoeft er zo geen getuige van te zijn hoe ik mijn longen uit mijn lijf schreeuw.

VII

‘Ach, kind,’ zegt mijn moeder geschrokken, ‘dat moet je niet zeggen!’
Ik heb haar net verteld dat ik, wanneer ik Kiki naar muziekles breng, langs de flat rijd waar Jan woont. En dat ik, mocht ik hem ooit voor mijn auto krijgen, extra gas zal geven. Snel nuanceer ik mijn belachelijke, agressieve opmerking. Nee, natuurlijk zou ik nooit zoiets doen. ‘Het illustreert alleen maar hoe ongelofelijk kwaad ik ben op Jan,’ zeg ik en daarna snijd ik een ander onderwerp aan. Want ik weet niet hoe ik moet uitleggen hoe verward ik vrijwel continu ben. Bovendien durf ik niet te vertellen dat ik ’s avonds, voor het slapengaan, vaak fantaseer over hoe het zou zijn als Jan plotseling weer op de stoep zou staan. Ik stel me dan voor hoe hij berouwvol smeekt om vergiffenis, en hoe ik me snikkend in zijn armen werp nadat ik hem gezegd heb dat ik hem nog een aller-, allerlaatste kans wil geven.

Jan is nu exact achtenveertig dagen bij ons weg. Ik houd de tel nauwkeurig bij, hoewel ik dat niet wil. Het is gewoon zo dat ik ’s ochtends, nog voor mijn nieuwe ochtendritueel, automatisch weet de hoeveelste dag het is sinds zijn vertrek. Nog steeds voelt het alsof ik meespeel in een B-film met een beroerder scenario dan ik ooit had kunnen bedenken. Dat ik nog eens als gescheiden vrouw door het leven zou gaan, kon ik me vroeger niet voorstellen.  Wanneer het zoveelste stel uit elkaar ging, zei ik tegen Jan dat ik niet begreep dat mensen niet voor hun huwelijk wilden vechten. Nu besef ik pas, dat er soms niets te strijden valt. Besluit een van beiden de kurk uit de huwelijksboot te trekken, dan kan de ander hozen zo veel hij of zij wil, zinken zal het schip. Onherroepelijk.

Zojuist heeft Jan onze dochter thuisgebracht. Ze is stiller dan normaal en als ik vraag of het gezellig was, zegt ze: ‘Ja, hoor’. Pas zodra ik haar kom instoppen, laat ze iets meer los over vanmiddag. Het stoort haar dat haar vader uitsluitend kan praten over zijn nieuwe vriendin. Ik streel haar haren, geef haar een knuffel en zeg dat ze maar lekker moet gaan slapen.
Ik ben al bij de deur als ze zegt: ‘Jij houdt toch nog van papa?’
‘Waarom vraag je dat?’ zeg ik, omdat ik zo snel niet weet wat ik daarop moet antwoorden.
‘Hij zei dat hij nu ergens anders woont, omdat jullie niet meer van elkaar houden.’
Mijn hart slaat enkele slagen over en veel meer dan: ‘O,’ weet ik niet te bedenken.
‘Ik zei dat jij vast nog van hem houdt, want je moet heel vaak huilen.’
In drie passen ben ik bij haar bed. Ik sla mijn armen om haar heen en dwing mezelf niet te huilen. ‘Ik hou van jou, dat weet ik in elk geval zeker,’ fluister ik in haar haren.

Weer beneden vraag ik me af hoe het nu zit. Ik mis Jan nog steeds elke dag, denk minstens elk uur wel even aan hem. Houd ik nog steeds van hem? Ben ik blij als ik hem zie? Ja, maar die blijdschap duurt meestal maar even. De vrolijkheid die hij tegenwoordig tentoonspreidt, kwetst me. De verliefdheid die uit zijn ogen spreekt, zou ik er het liefst uit krabben, vermorzelen tussen mijn vingers en tot slot bespugen. Maar komen mijn haatgevoelens niet voort uit het feit dat ik niet kan verkroppen dat hij nu van een ander houdt? Ik kom tot de conclusie dat Kiki gelijk heeft. Ik houd nog steeds van de man met wie ik lang geleden trouwde, de man van wie ik binnenkort ga scheiden. Ik houd van de vader die zijn kind wijs probeert te maken dat papa en mama niet meer om elkaar geven. Maar om die reden veracht ik hem tegelijkertijd.

Voordat ik in slaap val, fantaseer ik niet over een romantische hereniging. Ik weet opeens niet meer, of ik het nog wel zou willen, opnieuw beginnen met iemand die liegen bijna tot een kunst verheven heeft. Maar misschien denk ik daar morgen, op dag negenenveertig, toch weer anders over.

VIII

In de auto hoor ik een liedje dat een tophit was op het moment dat Jan vertrok. De winter is overgegaan in de lente. Tegen het einde daarvan, net na mijn verjaardag, zette een rechter zijn handtekening onder de beschikking tot echtscheiding. En nu het herfst is, begin ik eindelijk een nieuw evenwicht te vinden. Wankel, dat wel, want ik voel me nog steeds incompleet en gewond. Maar ik ben voorzichtig plannen aan het maken voor een toekomst als alleenstaande moeder.

Op de mat achter de voordeur ligt een witte envelop met een handschrift dat ik niet ken. Ik pak hem op en scheur hem open. De kaart die erin zit, wekt onmiddellijk mijn nieuwsgierigheid. Met mijn jas nog aan, loop ik door naar de keuken, waar ik me op een stoel laat zakken. Ik sla het kaartje open en dan wordt mijn mond droog en vormt zich een knoop in mijn maag. De binnenkant bevat slechts enkele zinnen en daaronder, vetgedrukt in babyblauw, een naam: Tim. Mijn ogen blijven aan die naam kleven, alsof ze me willen behoeden voor het gevoel dat me zal overvallen zodra ik de twee andere namen, in de rechterbenedenhoek, zal lezen.

Al een minuut of tien zit ik roerloos voor me uit te staren. De kaart heb ik teruggestopt in de envelop en die een eindje van me af geschoven. Dan hoor ik de voordeur opengaan en even later komt Kiki de keuken binnen. Haar lange, bruine haren verward door de wind die venijnig om het huis loeit, haar wangen rood.
‘Hoe was het op school?’ vraag ik zo nonchalant mogelijk.
Ze haalt haar schouders op, geeft me een kus en antwoordt: ‘Gaat wel.’
Ik sta op om warme chocolademelk voor haar te gaan maken. Wanneer ik de stem van Kiki hoor, besef ik dat ik dat ellendige kaartje beter had kunnen verstoppen. Dan had ik het haar zelf kunnen vertellen. Nu heeft het kaartje me die mogelijkheid ontnomen.
‘Tim?’ vraagt ze, met een stem die verraadt dat ze minstens net zo ontdaan is als ik. ‘Zo had ik toch geheten als ik een jongen was geweest?’
Ik knik, kan geen woord uitbrengen en roer in plaats daarvan cacao, suiker en een beetje water door elkaar met een aan fanatisme grenzende felheid.
‘Ja toch, mam?’ vraagt ze.
Ik knik nogmaals en draai me naar haar om. Haar wangen hebben hun rode kleur verloren en haar ogen zijn wijd opengesperd. ‘Lieverd, je hebt gelijk. Tim was papa’s favoriete jongensnaam.’
‘De melk kookt over!’ zegt ze en ik lees een gekwetstheid in haar blik, waar ik het koud van krijg.
Snel til ik de steelpan op. De overgekookte melk vormt grote, sissende bellen op de kookplaat. Ik kijk ernaar en als vanzelf komen beelden van jaren geleden naar boven.

Ook toen stond ik in de keuken, druk in de weer met het avondeten. Kiki lag al in bed en ik deed mijn best op een fantastische lasagneschotel. Ik stond net in de bechamelsaus te roeren, toen Jan plotseling bij me kwam staan.
‘Morgen ga ik even op kraamvisite bij Marije,’ zei hij.
Marije was een van zijn collega’s. Ze was onlangs bevallen van een tweede dochter.
Ontelbare keren hadden we er al ruzie over gemaakt. Jan wilde maar één kind op de wereld zetten. Hij wist hoe erg ik verlangde naar een tweede, maar hij bleef volharden in zijn standpunt. Wanhopig werd ik er soms van, maar ik weigerde het onderwerp te laten rusten. Zoals op dat moment. Ik draaide me half naar hem om, glimlachte lief en zei: ‘Het lijkt me zo geweldig, een tweede kind.’
Er verscheen een grimmigheid op zijn gezicht, die me deed stoppen met roeren. ‘Nee!’ gromde hij verbeten, ‘je weet het ondertussen toch? De wereld is al overbevolkt en daarom wil ik er maar één. Wanneer hou je nu eindelijk eens op met dat gezeur?’ Abrupt draaide hij zich om, waarna hij de keuken uit stevende.
Sprakeloos staarde ik hem na. Ik voelde hoe de tranen achter mijn ogen prikten.
Een borrelend geluid maakte dat ik mijn blik weer op de pan richtte. De saus was aan het overkoken, grote, sissende bellen vormend op de kookplaat.

Ik lig al uren naar het plafond te staren en besef dat Jan vandaag mijn wankele evenwicht zonder pardon verwoest heeft. Dat maakt me zo verdrietig dat ik niet kan huilen. En slapen evenmin.

IX  

Vandaag is het anderhalf jaar geleden dat Jan is weggegaan. Nee, de tel houd ik niet meer bij, dat stopte een paar maanden geleden net zo abrupt als het ooit begon. En hoewel ik ook niet meer om de paar minuten aan hem denk, kan ik niet ontkennen dat de gedachte aan hem me nog regelmatig plaagt. Dat komt vooral doordat dit huis zijn voormalige aanwezigheid blijft ademen. Zijn geur mag dan verdwenen zijn, in elke hoek sluimert een herinnering aan hem, aan ons. Van zijn studeerkamer heb ik geprobeerd mijn domein te maken. Mislukt. Ik houd het er met moeite een kwartier uit. Het besef dat deze muren, dit dak, nooit meer zullen gaan voelen als een echt thuis, sijpelde gedurende het afgelopen jaar langzaam mijn bewustzijn binnen.

Ik overlegde met Kiki. Zij is hier per slot van rekening geboren, opgegroeid. Het verbaasde me dat haar wens om hier weg te gaan net zo sterk was als die van mij.
‘Een oud huisje, in het bos,’ zei ze op een zondagmiddag verlangend, ‘dat lijkt me zo gaaf!’
Ik glimlachte en zei: ‘Oude huisjes hebben erg veel onderhoud nodig en je kent me. Ik kan nog geen gat in een muur boren. En midden in het bos… stel nou dat ik een avond weg ben, zou je daar dan in je eentje durven zitten?’
Ze keek me aan, dacht even na en zei: ‘Nou ja, het leek me wel leuk.’
‘We kunnen wel kijken naar een wat groenere omgeving. Al dat asfalt, beton en baksteen om ons heen is ook niet alles,’ antwoordde ik.

Ons nieuwe huis is splinternieuw en ligt dan misschien niet midden in het bos,  de omgeving is een stuk bosrijker dan hier. De verhuiswagen is net vertrokken en ik loop nog een laatste keer door het oude huis. Kiki’s kamer ziet er raar uit, zo ontdaan van persoonlijke details. Net zoals onze slaapkamer, mijn slaapkamer. Met een brok in mijn keel kijk ik naar de afdrukken die de poten van het bed in het roomkleurige tapijt hebben achtergelaten. Er kleven niet uitsluitend nare herinneringen aan dit huis, realiseer ik me weer. Hier, in deze kamer, kwam mijn dochter ter wereld. En alleen al daarom valt het afscheid me toch nog zwaar. Ik draai me om, laat de slaapkamerdeur openstaan en mompel binnensmonds: ‘Dag huis.’
Beneden staat Kiki op me te wachten. ‘Waar bleef je nou?’ vraagt ze ongeduldig.
Mijn stem klinkt schor: ‘Ik wilde alleen even kijken of we echt alles hebben.’ Snel voeg ik eraan toe: ‘Kom, dan gaan we.’

Jan was onthutst, toen ik hem vertelde dat ik het huis te koop ging zetten. Hij zei: ‘Je bent aan Kiki verplicht er te blijven wonen.’
Zonder nadenken beet ik hem toe: ‘Laten we het vooral niet over ouderlijke plichten hebben, Jan. Als er iemand is die op dat punt het nodige verzaakt heeft, ben jij het wel.’
Hij hing op, boos, denk ik, maar dat kon me eigenlijk helemaal niets meer schelen. Hij had immers besloten zijn eigen leven te gaan leiden, zonder ook maar een seconde na te denken over welke gevolgen dat voor onze dochter zou hebben. Of nee, daar doe ik hem tekort mee, want hij had er wel degelijk over nagedacht. Hij had al helemaal voor zich gezien hoe wij ons zouden schikken in ons lot en dat alles min of meer bij het oude zou blijven, met dat verschil dat hij niet meer bij ons woonde. Dat dit in de praktijk toch anders bleek te zijn, had hij niet verwacht. Dat het volgzame schaap dat ik lang geweest ben, na zijn vertrek zou veranderen in een zelfstandige vrouw evenmin.

Zodra ik onze nieuwe straat indraai, zie ik de verhuiswagen al staan. Het heeft iets tegenstrijdigs. Deze verhuizing voelt als grande finale en première tegelijk. Ik vind het meer dan spannend om hier, op deze plek waar ik nog niemand ken, opnieuw te beginnen. Net na de scheiding vertrouwde Jan me toe dat ik altijd een speciaal plekje in zijn hart zou houden. Toen deed me dat veel, putte ik er – ondanks alles – hoop uit. Vandaag doet die wetenschap me niet veel meer. Van hem houden betekende dat ik mezelf kwijtraakte als vrouw, als moeder, als mens. Nu ik dat niet meer doe, voel ik me bevrijd. Ik hoop dat ik hier de ruimte vind om de Anna te zijn die ik ooit was.
Ik pak Kiki’s hand, nadat ik de auto heb geparkeerd en we zijn uitgestapt. ‘Welkom thuis,’ zeg ik zo zacht dat ik denk dat ze me niet heeft verstaan.
‘Welkom thuis, mam,’ antwoordt ze desondanks. Haar lach is zo stralend, dat alle tegenstrijdigheid op slag verdwijnt.

Hoe het verdergaat met Anna en Kiki? Dat kun je lezen in deel 2. 

31 gedachten over “Niet meer van jou (1)”

  1. Nu weet ik weer waarom ik jouw vervolgverhalen altijd pas lees als het verhaal compleet is. Tenminste dat probeer ik ;-). Jouw verhalen zijn (behalve erg goed) gewoonweg zo boeiend en zo pakkend dat ik niet kan wachten op het vervolg!

  2. Deel VI zojuist gelezen en sommige stukjes komen me akelig bekend voor….Vooral die vanzelfsprekendheid en dat ‘blije’ vanuit de man, alsof ze zojuist een lekker snoepje in ontvangst hebben mogen nemen. De echtgenote wordt niet meer als vrouw gezien, maar meer als een invulling die al geruime tijd bestaat, en de verwachting dat dit ‘gewoon’ zo kan blijven……..Te idioot voor woorden, het gebeurt in dit verhaal, maar helaas ook in de realiteit!

    Tegelijkertijd besef ik dat je dit heel goed verteld hebt Christien, mijn complimenten!

  3. He Christien ik had door het beginnen van mijn eigen shopje nog geen tijd gehad om te lezen.Ik heb nu alles in een keer achter elkaar weer gelezen.Wat mooi geschreven weer.Ik kijk uit naar het volgende deel.
    x

  4. Het laatste stukje heb ik net gelezen ik voelde al dat het een beetje jullie verhaal was ook met wat je me verteld heb.Dus ik denk he dat het met Anna en Kiki super goed gaat het zijn geweldige mensen die zeer zeldzaam zijn in deze wereld.x

  5. Dat het min of meer je eigen verhaal was had ik al snel door. Tenslotte lees ik al een hele tijd je blog. Ik vermoed dat het ook bevrijdend werkt als je zo je belevenissen in de vorm van een verhaal kunt gieten.
    Liefs,
    Janny

  6. Ander verhaal, maar toch zeer herkenbaar… heb genoten van je verhaal, maar ben ook verdrietig over je verhaal. Goed dat je t op geschreven hebt… dikke knuffel voor jou & je prachtige kind X

  7. Hoi Christien, heb het in 1x achter elkaar gelezen. Wat ontzettend goed en aangrijpend geschreven! Ook een heel triest verhaal en vind het erg dat jij en je dochter dit hebben moeten meemaken. Ik begrijp echt niets van Jan!! Hoop dat het jou en je dochter goed gaat! Grtjs Ellen

  8. Via een gezamenlijk fb vriendinnetje op jouw site terechtgekomen en je verhaal in één keer uitgelezen, Poeh! Mooi, heftig, geweldig boeiend geschreven! Petje af! Ik ga je volgen! Grtjs Angelique

  9. En jij ook bedankt voor het compliment, Eddie. Ik ga proberen zo snel mogelijk het eerste deel van het vervolg te publiceren!

  10. Dankjewel, Kees. De publicatie van mijn eerste roman staat gepland vóór mijn 50e verjaardag, dus wie weet … (hoewel ik mijn lezers beloofd heb dat ik op deze website met dit verhaal verderga).

  11. En weet je, die Jan zal uiteindelijk niet gelukkig worden. Na de eerste verliefdheid komt hij er achter dat zo’n veel jongere vrouw ( en ook nog uit een andere cultuur) niet heel veel te bieden heeft. En Anna redt zich intussen prima en vindt mogelijk nog een nieuwe liefde. Wat blijft is de weemoed over hoe-het-moeten-zijn (maar dit alles weet je waarschijnlijk zelf maar al te goed) . Invoelbaar verhaal

Reacties zijn gesloten.